Metadata
WOZ / bij de waardebepaling van een kantoorgebouw dat eigendom is van en in gebruik is bij de Staat der Nederlanden mag de OB niet worden geëlimineerd
Hof Den Haag, 31 augustus 2004
Samenvatting
Omdat een kantoorgebouw dat eigendom is van en in gebruik is bij de Staat der Nederlanden niet gebruikt wordt voor belaste prestaties in de zin van de omzetbelasting kan de voordruk niet worden afgetrokken en is er geen reden om bij de bepaling van de waarde de OB te elimineren.BRON
UITSPRAAK
op het beroep van de Staat der Nederlanden tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen beschikking.
1.Beschikking en bezwaar
1.1Ten aanzien van belanghebbende als genothebbende krachtens eigendom is bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 c.a. te Den Haag, voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op fl. a per 1 januari 1995 (hierna: de waardepeildatum).
1.2Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar zijn de bezwaren bij uitspraak van de Inspecteur gedeeltelijk gegrond verklaard en is de waarde verminderd tot op fl. b.
2.Loop van het geding
2.1Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 218. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 26 november 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3Partijen hebben ingevolge een door het Hof ter zitting tot hen gericht verzoek, verduidelijkt bij brieven aan partijen van 28 november 2003, als aanvulling op het ter zitting verhandelde bij een door hen gezamenlijk ondertekende brief, gedagtekend 27 januari 2004, meegedeeld welke conclusies zij aan de door hun ingenomen standpunten verbinden. Daarna hebben zij, bij een telefonisch contact met de griffier, elk desgevraagd te kennen gegeven het Hof toestemming te verlenen om zonder een nadere mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende is eigenaresse en gebruikster van de onroerende zaak a-straat 1 c.a. te Den Haag (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is een kantoorgebouw gelegen in (. . .). Het is in gebruik als kantoorruimte voor ambtenaren van een ministerie (. . .).
3.2De onroerende zaak is omstreeks 19-- gebouwd en is in 19-- in gebruik genomen.
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1Tussen partijen is, blijkens de in hun gezamenlijke brief van 27 januari 2004 en de daarbij behorende bijlage, uitsluitend nog in geschil of bij de waardebepaling invloed van omzetbelasting moet worden geëlimineerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de Inspecteur ontkennend.
4.2Ten aanzien van de vast te stellen waarde zijn partijen het in zoverre eens dat elke partij, voor het geval deze in het ongelijk wordt gesteld, subsidiair de conclusie van de wederpartij deelt.
4.3Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot op fl. c.
5.2De Inspecteur concludeert tot ongegrondverlaring van het beroep.
6.Overwegingen omtrent het geschil
6.1De Staat der Nederlanden is eigenaresse en gebruikster van de onderhavige onroerende zaak, die in 19-- in gebruik is genomen.
6.2Zij kan - reeds omdat vaststaat dat zij de onroerende zaak niet gebruikt voor belaste prestaties - niet worden aangemerkt als een ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, die de omzetbelasting die aan haar in rekening wordt gebracht ter zake van aan haar verrichte leveringen en verleende diensten in aftrek kan brengen op door haar verschuldigde omzetbelasting.
6.3Derhalve is er geen reden om invloed van omzetbelasting bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak te elimineren. Het Hof verwerpt het andersluidende standpunt van belanghebbende.
6.4Voor dit geval staat tussen partijen vast dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op fl. b, hetgeen inhoudt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
7.Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Beslissing
Het Gerechtshof verkaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Visser. De beslissing is op 31 augustus 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
op het beroep van de Staat der Nederlanden tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag (hierna: de Inspecteur), betreffende na te noemen beschikking.
1.Beschikking en bezwaar
1.1Ten aanzien van belanghebbende als genothebbende krachtens eigendom is bij beschikking als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als a-straat 1 c.a. te Den Haag, voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000 vastgesteld op fl. a per 1 januari 1995 (hierna: de waardepeildatum).
1.2Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar zijn de bezwaren bij uitspraak van de Inspecteur gedeeltelijk gegrond verklaard en is de waarde verminderd tot op fl. b.
2.Loop van het geding
2.1Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 218. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Gerechtshof van 26 november 2003, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.3Partijen hebben ingevolge een door het Hof ter zitting tot hen gericht verzoek, verduidelijkt bij brieven aan partijen van 28 november 2003, als aanvulling op het ter zitting verhandelde bij een door hen gezamenlijk ondertekende brief, gedagtekend 27 januari 2004, meegedeeld welke conclusies zij aan de door hun ingenomen standpunten verbinden. Daarna hebben zij, bij een telefonisch contact met de griffier, elk desgevraagd te kennen gegeven het Hof toestemming te verlenen om zonder een nadere mondelinge behandeling van de zaak uitspraak te doen.
3.Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1 Belanghebbende is eigenaresse en gebruikster van de onroerende zaak a-straat 1 c.a. te Den Haag (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak is een kantoorgebouw gelegen in (. . .). Het is in gebruik als kantoorruimte voor ambtenaren van een ministerie (. . .).
3.2De onroerende zaak is omstreeks 19-- gebouwd en is in 19-- in gebruik genomen.
4.Omschrijving geschil en standpunten van partijen
4.1Tussen partijen is, blijkens de in hun gezamenlijke brief van 27 januari 2004 en de daarbij behorende bijlage, uitsluitend nog in geschil of bij de waardebepaling invloed van omzetbelasting moet worden geëlimineerd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend; de Inspecteur ontkennend.
4.2Ten aanzien van de vast te stellen waarde zijn partijen het in zoverre eens dat elke partij, voor het geval deze in het ongelijk wordt gesteld, subsidiair de conclusie van de wederpartij deelt.
4.3Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.Conclusies van partijen
5.1Het beroep van belanghebbende strekt tot vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot op fl. c.
5.2De Inspecteur concludeert tot ongegrondverlaring van het beroep.
6.Overwegingen omtrent het geschil
6.1De Staat der Nederlanden is eigenaresse en gebruikster van de onderhavige onroerende zaak, die in 19-- in gebruik is genomen.
6.2Zij kan - reeds omdat vaststaat dat zij de onroerende zaak niet gebruikt voor belaste prestaties - niet worden aangemerkt als een ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, die de omzetbelasting die aan haar in rekening wordt gebracht ter zake van aan haar verrichte leveringen en verleende diensten in aftrek kan brengen op door haar verschuldigde omzetbelasting.
6.3Derhalve is er geen reden om invloed van omzetbelasting bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak te elimineren. Het Hof verwerpt het andersluidende standpunt van belanghebbende.
6.4Voor dit geval staat tussen partijen vast dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op fl. b, hetgeen inhoudt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
7.Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8.Beslissing
Het Gerechtshof verkaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. Schuurman, Vierhout en Visser. De beslissing is op 31 augustus 2004 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Metadata
Rubriek(en)
Lokale heffingenBelastingtijdvak
1997 - 2000Instantie
Hof Den HaagDatum instantie
31 augustus 2004Rolnummer
02.03818ECLI
ECLI:NL:GHSGR:2004:AR0669