Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

X (belanghebbende) is vanaf januari 2016 huurder van een woning. De woning maakt sindsdien als nieuwbouw deel uit van een gebouw dat oorspronkelijk een kantoorgebouw was, maar dat is omgebouwd in kleine (studenten)woningen. Het gebouw is eigendom van Y (derde partij) en ligt in de Bijlmer.

X heeft zich in bezwaar en (hoger) beroep op het standpunt gesteld dat de voor het jaar 2016 per toestandsdatum 1 januari 2016 vastgestelde WOZ-waarde van € 78.500 te hoog is. X bepleit, vanwege allerlei factoren en gebreken, waardevaststelling op € 50.000.

Hof Amsterdam onderschrijft echter de waarde van € 78.500 van de initiële WOZ-beschikking.

X komt in cassatie op tegen de Hofuitspraak met motiveringsklachten.

Volgens X is sprake van een schending van het zorgvuldigheidsbeginsel door de Heffingsambtenaar, omdat deze voor het kalenderjaar 2017 de WOZ-waarde wel lager heeft vastgesteld, eveneens uitgaande van de peildatum 1 januari 2016. De WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2017 is namelijk bij uitspraak op bezwaar van 15 februari 2018 verlaagd van € 82.500 naar € 60.000.

Een waardering per dezelfde datum die achteraf bijna een kwart lager uitkomt, roept volgens A-G IJzerman gerede twijfel op over de juistheid van de eerdere waardering, als onderschreven door het Hof. De daartegen gerichte klacht slaagt volgens de A-G. Hij adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep gegrond te verklaren en te verwijzen.

Overigens speelt in cassatie de procedurele vraag of de Hoge Raad, zoals Rechtbank Amsterdam en het Hof hebben gedaan, gehouden althans bevoegd is in de cassatieprocedure als derde-belanghebbende de eigenaar/verhuurder op te roepen, van wie bekend is dat deze handhaving voorstaat van de oorspronkelijke waardering op € 78.500. De materiële achtergrond van deze WOZ-procedure is namelijk een lopend geschil tussen X als huurder en de eigenaar over de hoogte van de huurprijs. De A-G meent dat hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat. Oproepen zal het verwijzingshof wel kunnen, als het inderdaad komt tot vernietiging en verwijzing. Ten aanzien van de rechtsbescherming van de derde/belanghebbende is de wetgever aan zet, aldus de A-G.

Het gebeurt niet vaak dat er een tegengesteld belang bestaat bij de WOZ-waarde, maar in deze procedures is daar sprake van. De eigenaar/verhuurder heeft een belang bij een hoge WOZ-waarde en de huurder bij een lage WOZ-waarde, omdat de hoogte van de te vragen huur hier mede van afhangt. Om in de regeling van de rechtsbescherming tegen de WOZ-waarde rekening te houden met dit soort tegengestelde belangen, is een conceptwetsvoorstel geschreven tot wijziging van de Wet WOZ. Tot 1 maart 2019 kon eenieder via internetconsultatie zijn commentaar of zienswijze hierover indienen. Daar is ook een reactie van Jan Monsma en mij namens het ESBL gepubliceerd.

Conceptwetsvoorstel

Metadata

Rubriek(en)
Lokale heffingen
Belastingtijdvak
2017
Instantie
A-G
Datum instantie
22 februari 2019
Rolnummer
18/00010
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:172
Auteur(s)
mr. A.P. Monsma
Erasmus Universiteit Rotterdam
NLF-nummer
NLF 2019/0669
Aflevering
21 maart 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2360
bwbr0007119&artikel=17,bwbr0007119&artikel=17

Naar de bovenkant van de pagina