Reclamebelasting; onderscheid tussen aanloop- en winkelgebied gerechtvaardigd
Hof Arnhem-Leeuwarden, 9 februari 2021
Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(33)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
De gemeente Ede heeft een reclamebelasting voor het centrum waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen het kernwinkelgebied (reclamebelasting € 1.200) en het aanloopgebied (reclamebelasting € 900). X (bv; belanghebbende) heeft een aanslag ontvangen van € 1.200, maar betwist dat haar pand binnen het kernwinkelgebied ligt. Rechtbank Gelderland heeft X in het gelijk gesteld, waarop de Heffingsambtenaar met succes hoger beroep heeft ingesteld bij Hof Arnhem-Leeuwarden. Volgens het Hof staat het pand van X wel degelijk in het kernwinkelgebied en bestaat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor dit onderscheid.
BRON
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Ede (hierna: de heffingsambtenaar) tegen de uitspraak van de rechtbank van 28 januari 2020, nummer AWB 19/4066, ECLI:NL:RBGEL:2020:491, in het geding tussen
X bv te Z (hierna: belanghebbende)
en
de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag reclamebelasting voor het jaar 2019 opgelegd met als omschrijving: ‘ [a-straat] 9 [Z] tarief reclamebelasting kernwinkelgebied’. Het bedrag van de aanslag is € 1.200.
1.2. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de aanslag gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag verminderd tot € 900.
1.4. De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar hebben vóór de zitting een pleitnota ingediend.
1.7. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2020. Partijen hebben via een digitale beeldverbinding deelgenomen aan de zitting. Namens belanghebbende is [A] verschenen en namens de heffingsambtenaar is [B] verschenen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is gebruiker van het pand [a-straat] 9 te [Z] (hierna: het pand). Aan het pand is ten minste één openbare aankondiging aangebracht die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
2.2. Ingevolge artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg, reclamebelasting worden geheven. De gemeenteraad van de gemeente Ede heeft in verband hiermee een Verordening reclamebelasting 2019 (hierna: de Verordening) vastgesteld. In deze Verordening wordt een gebied - begrensd door de in de Verordening genoemde straten - omschreven waarbinnen reclamebelasting wordt geheven. Van de belastingopbrengsten organiseert de
[C] (hierna: [C] ) activiteiten. Zij doet dit om het centrum van [Z] aantrekkelijker te maken voor bezoekers. Het heffingsgebied is verdeeld in een kernwinkelgebied, waar een tarief van maximaal € 1.200 geldt, en een aanloopgebied, waar een tarief van maximaal 75% van het tarief van het kernwinkelgebied geldt. Voor de gebiedsaanduiding wordt verwezen naar de bij de Verordening behorende kaart, waarop het totale heffingsgebied is weergegeven, dat verdeeld is in een kernwinkelgebied (in het midden) en een aanloopgebied (daaromheen).
2.3. Bij de splitsing van het heffingsgebied in een kernwinkelgebied en een aanloopgebied heeft de heffingsambtenaar gekozen voor een benadering vanuit de kern van het gebied; dat is waar de meeste bezoekers komen en de meeste ondernemingen gevestigd zijn. Elk pand dat, vanuit de kern gezien, bereikt kan worden zonder daarbij een straat waar auto's mogen rijden over te steken, wordt beschouwd als te liggen in het kernwinkelgebied. Achtergrond van de differentiatie tussen kern- en aanloopgebied is dat in zijn algemeenheid de in het kernwinkelgebied gelegen ondernemingen meer profijt hebben van de door [C] georganiseerde activiteiten dan de ondernemingen die in het aanloopgebied liggen.
2.4. Het pand ligt (net) binnen de grenzen van het kernwinkelgebied. Tussen de kern en het pand ligt een parkeergarage met een in- en uitrit met drie rijstroken.
3. Geschil
3.1. In geschil is of het bedrag van de aanslag juist is.
3.2. Belanghebbende vindt dat een onjuiste grens tussen kernwinkelgebied en aanloopgebied is aangebracht en dat het pand in het aanloopgebied zou moeten liggen.
3.3. De grens tussen kernwinkel- en aanloopgebied, zoals bepaald in de Verordening, acht belanghebbende niet zorgvuldig gekozen en gemotiveerd. De grens moet, mede gelet op de toelichting van de heffingsambtenaar (zie 2.3), anders getrokken worden. Omdat de in- en uitrit van de parkeergarage op een straat lijkt, vindt belanghebbende dat dit de grens vormt, waardoor het pand (net) buiten het kernwinkelgebied is gelegen.
3.4. Belanghebbende acht het verder niet redelijk en objectief dat het pand waar geen detailhandelsbestemming op zit, toch tot het kernwinkelgebied wordt gerekend.
3.5. De heffingsambtenaar wijst erop dat de gemeente ingevolge artikel 127 van de Grondwet en artikel 216 van de Gemeentewet mag optreden als wetgever en dus een heffingsgebied mag aanwijzen en binnen dat heffingsgebied grenzen mag trekken. Aan de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen is, volgens de heffingsambtenaar, voldaan. De gemeente is in redelijkheid tot haar keuze voor het plaatsen van de grens gekomen en rechterlijke interventie - door het verleggen van de grens - is niet op zijn plaats.
3.6. Dat het pand geen detailhandelsbestemming heeft, acht de heffingsambtenaar niet relevant. Het pand ligt in het kernwinkelgebied en is daarmee terecht aangeslagen naar het tarief van dat gebied.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het Hof stelt voorop dat de gemeentelijke wetgever vrij is om zijn reclamebelastingstelsel naar eigen inzicht in te richten. De gemeentelijke wetgever heeft de bevoegdheid om de heffing van deze belasting te beperken tot een gedeelte van zijn grondgebied of binnen dat gebied te differentiëren, mits daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Bij het bestaan van een dergelijke rechtvaardiging is die beperking of differentiatie niet in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel en de gemeentelijke wetgever overschrijdt daarmee ook niet de grenzen van de regelgevende bevoegdheid die hem is toegekend.
4.2. Het staat de gemeente verder vrij om in zijn verordening de heffingsmaatstaven te bepalen, waarbij als enige voorwaarde is gesteld dat het belastingbedrag niet afhankelijk mag worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen.
4.3. De rechter kan de keuzes van de gemeentelijke wetgever slechts marginaal toetsen en kan pas ingrijpen als deze keuzes van de gemeente leiden tot een onredelijke en willekeurige heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als bepaalde openbare aankondigingen buiten de heffing worden gelaten, terwijl dat gelijke gevallen zijn als de openbare aankondiging van belanghebbende en voor de hieruit volgende ongelijke behandeling geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.
4.4. De heffingsambtenaar heeft in de voorliggende zaak de gekozen grens tussen het kernwinkelgebied en het aanloopgebied toegelicht. Het kernwinkelgebied onderscheidt zich van het aanloopgebied doordat, bezien vanuit de kern, elk pand in het kernwinkelgebied bereikt kan worden zonder dat daarbij een straat waar auto’s mogen rijden overgestoken hoeft te worden.
4.5. Het Hof is van oordeel dat de grens die in de Verordening is neergelegd tussen kern- en aanloopgebied, is gebaseerd op een objectieve norm en, gelet op de achtergrond van de differentiatie (zie 2.3), niet tot een onredelijke of willekeurige heffing leidt. Naar het oordeel van het Hof heeft de gemeente haar eigen wetgeving vervolgens op een juiste wijze toegepast, door de grenzen te trekken bij de straten zoals genoemd in de Verordening. Dat de [b-straat] een straat is waar slechts auto’s mogen rijden van daar wonende autobezitters doet daar niet aan af. Dat de grenzen - op basis van andere keuzes door de gemeente - ook anders getrokken hadden kunnen worden, doet aan het voorgaande evenmin af.
4.6. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de in- en uitrit van de naast het pand gelegen parkeergarage ook als een straat aangemerkt moet worden (zie 2.3.), waardoor deze straat de grens vormt van het kernwinkelgebied. Het Hof is van oordeel dat een in- en uitrit geen straat is en dat het kernwinkelgebied mocht worden afgebakend zoals gedaan door de gemeente.
4.7. Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat de bestemming van het pand relevant is voor het tarief voor de reclamebelasting. Voor het optreden van het belastbare feit in de zin van artikel 3 van de Verordening, maakt het echter niet uit wat de bestemming van het pand is. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld geen profijt te hebben van de met de opbrengst van de reclamebelasting verrichte activiteiten, geldt dat geen concreet verband hoeft te worden gelegd tussen de heffing en het concrete individuele profijt van belanghebbende van de aanwending van de opbrengst van die heffing. Voldoende is dat de opbrengst van de reclamebelasting in het algemeen ten goede komt aan de ondernemers in het heffingsgebied.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het bedrag van de aanslag juist en is het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het hoger beroep van de heffingsambtenaar gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep van belanghebbende ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.M. de Werd, voorzitter, mr. drs. P. Fortuin en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. K.M.J. van der Vorst als griffier. De beslissing is op 9 februari 2021 in het openbaar uitgesproken.