Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(847)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur(4)
- Recent(5)
Samenvatting
Verwijzingszaak Hoge Raad, 31 januari 2020, 19/03803, ECLI:NL:HR:2020:169 (NLF 2020/0377, met noot van Menger).
Stichting X (belanghebbende) is eigenaar van een sportcomplex met kantine, kleedruimten, tribune, kassagebouw, opslagruimte, voetbalvelden van gras en kunstgras en overige infrastructuur (hierna: het complex). De oudste delen van het complex zijn gebouwd in 1968.
De WOZ-waarde van het sportcomplex is per waardepeildatum 1 januari 2016 voor het kalenderjaar 2017 vastgesteld op € 1.480.000. De Heffingsambtenaar onderbouwt deze waarde met een taxatierapport waarin de waarde van de onroerende zaak is getaxeerd op afgerond € 1.510.000. X bepleit een waarde van € 1.349.000. Beide partijen gaan uit van de gecorrigeerde vervangingswaarde.
De Hoge Raad heeft de zaak verwezen voor een nadere beoordeling van de waarde van het complex.
Volgens verwijzingshof Den Bosch maakt de Heffingsambtenaar de door hem toegepaste correctie voor de technische veroudering niet aannemelijk. Gelet op de verouderde staat van de onroerende zaak is de technische levensduur ten onrechte verlengd. X maakt de door haar bepleite waarde evenmin aannemelijk. Het Hof stelt de WOZ-waarde in goede justitie vast op € 1.450.000.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen deze uitspraak verworpen onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (21/00529)
BRON
Uitspraak op het hoger beroep van Stichting belanghebbende, gevestigd te vestigingsplaats, hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 26 maart 2018, nummer AWB17/3967, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van het gemeentelijk belastingkantoor de heffingsambtenaar, hierna: de heffingsambtenaar.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven en daarbij de waarde van [adres] in [vestigingsplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld (hierna: de WOZ‑beschikking). Tegelijk met de WOZ-beschikking is de aanslag onroerende zaakbelasting eigenaar (hierna: de aanslag) vastgesteld.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt.
1.3. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.4. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5. Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Bij uitspraak van 2 juli 2019 (hierna: de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
1.6. De uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is op het beroep in cassatie van belanghebbende, bij arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2020 (hierna: het verwijzingsarrest) vernietigd en verwezen naar het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het hof).
1.7. De heffingsambtenaar heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld door het hof, bij brief van 27 maart 2020 een conclusie op het verwijzingsarrest ingediend. Belanghebbende is door het hof in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het verwijzingsarrest en op de conclusie van de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft dit gedaan bij conclusie van 22 april 2020.
1.8. Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.9. De zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2020. Aan deze zitting hebben deelgenomen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende en [taxateur] (taxateur) en [heffingsambtenaar 2] namens de heffingsambtenaar.
1.10. Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.11. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2. Feiten
2.1. Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, gelegen aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
2.2. De onroerende zaak betreft een sportcomplex met kantine, tribune, kleedruimten, kassagebouw, koffiegebouw, opslagruimte, voetbalvelden van gras en kunstgras en overige infrastructuur. Het bouwjaar van de oudste onderdelen van de onroerende zaak is 1968. De kantine is in 1981 gebouwd en in 1990 uitgebreid. Een deel van de kleedruimten dateert uit 1968 en een deel uit 2002. De opslagruimten zijn in 2002 en 2016 gebouwd. Op het terrein zijn vier voetbalvelden aanwezig. De grasvelden dateren uit 1968, de kunstgrasvelden uit 2009 respectievelijk 2014.
2.3. De totale oppervlakte van de onroerende zaak is 44.962 m².
2.4. De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2016 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.480.000.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak en de aanslag gehandhaafd
2.5. De heffingsambtenaar verwijst ter onderbouwing van de beschikte waarde naar een taxatierapport van 24 januari 2018, opgemaakt door [taxateur] (hierna: het rapport [taxateur] ). De onroerende zaak is door [taxateur] op 2 november 2015 inpandig en op 24 januari 2018 uitpandig opgenomen. In het rapport [taxateur] wordt de waarde van de onroerende zaak getaxeerd op € 1.513.613 (afgerond € 1.510.000).
2.6. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van de door haar verdedigde waarde naar een taxatierapport van 3 augustus 2017, opgemaakt door [A] (hierna: het rapport [A] ). Het rapport [A] bevat enkele foto’s van de onroerende zaak en een matrix. In het rapport [A] is de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 1.349.000 en staat onder andere het volgende:
3. Geschil en conclusies van partijen
3.1. In geschil is of de waarde van de onroerende zaak door de heffingsambtenaar op een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vermindering van de WOZ-waarde tot € 1.349.000 en tot dienovereenkomstige vermindering van de aanslag. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.3. Tussen partijen is niet in geschil dat:
- de WOZ-waarde moet worden bepaald aan de hand van de gecorrigeerde vervangingswaarde;
- moet worden uitgegaan van de Taxatiewijzer Sport;
- de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de aanwezigheid van asbest in de tribune.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 17, lid 2, Wet WOZ, wordt de waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen (de waarde in het economische verkeer).
4.2. Ingevolge artikel 17, lid 3, Wet WOZ, wordt – voor zover van belang – in afwijking in zoverre van het tweede lid de waarde van een onroerende zaak, voor zover die niet tot woning dient, bepaald op de vervangingswaarde, indien dit leidt tot een hogere waarde dan die ingevolge het tweede lid. Bij de berekening van de vervangingswaarde wordt rekening gehouden met de aard en de bestemming van de onroerende zaak en met de sedert de stichting van de onroerende zaak opgetreden technische en functionele veroudering, waarbij de invloed van latere wijzigingen in aanmerking wordt genomen.
4.3. Artikel 4, lid 2, Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ luidt:
4.4. In de parlementaire geschiedenis wordt over de gecorrigeerde vervangingswaarde en de correctie wegens technische veroudering het volgende opmerkt:
4.5. Het verwijzingsarrest vermeldt – voor zover hier van belang – het volgende:
4.6. Op 23 oktober 2020 heeft de Hoge Raad wederom een arrest gewezen over de correctie voor de technische veroudering en het verlengen van de technische levensduur:
4.7. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat als gevolg van een verlenging van de technische levensduur van de onroerende zaak de restwaarde pas later wordt bereikt. De heffingsambtenaar heeft daarmee volgens belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de beschikte waarde niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.8. De bewijslast met betrekking tot de in 4.2 bedoelde waarde rust op de heffingsambtenaar. Ten aanzien van de correctie voor de technische veroudering gelden de normale regels van stelplicht en bewijslast. Dat betekent dat de heffingsambtenaar tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende aannemelijk dient te maken dat en in hoeverre er aanleiding bestaat voor een aanpassing van de correctie voor technische veroudering ten opzichte van de daarvoor gegeven richtsnoeren in de Taxatiewijzer Sport, die als uitgangspunt hebben gediend.
4.9. In het rapport [taxateur] is de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum vastgesteld op € 1.510.000. Die waarde is als volgt opgebouwd:
Bij de onderdelen met de volgnummers 8, 25, 30, 31 34, 45, 47 en 48 is de technische levensduur door de heffingsambtenaar niet verlengd. Ten aanzien van de kunstgrasvelden (volgnummers 8 en 31) geldt bovendien dat belanghebbende daar in haar taxatierapport een hogere waarde aan toekent dan de heffingsambtenaar. De waarde die aan de hiervoor genoemde onderdelen wordt toegekend, staat tussen partijen niet ter discussie. Dat geldt eveneens voor de sportvelden van gras (volgnummers 20 en 46). Bij die sportvelden is de technische levensduur wél verlengd, maar is tussen partijen niet in geschil dat er investeringen hebben plaatsgevonden. Ook de waarde die in het rapport [taxateur] aan het kleedgebouw met volgnummer 13 wordt toegekend, is tussen partijen niet in geschil. Belanghebbende heeft tijdens de zitting verklaard dat de waarde die de heffingsambtenaar aan dit kleedgebouw heeft toegekend nauwelijks afwijkt van de waarde die in het taxatierapport van belanghebbende aan dat kleedgebouw is toegekend.
4.10. Voor de overige onderdelen van de onroerende zaak geldt dat belanghebbende bestrijdt dat als gevolg van de verlenging van de technische levensduur de restwaarde later wordt bereikt. De heffingsambtenaar verwijst voor de onderbouwing van zijn standpunt naar de omstandigheid dat die onderdelen van de onroerende zaak nog steeds worden gebruikt. Voor de kantine met volgnummer 4 verwijst de heffingsambtenaar daarnaast nog op gedane investeringen. Die investeringen betreffen (i) het plaatsen van een nieuw keukenblok met een waarde van € 5.685 in 2014 of 2015, (ii) een vervanging van het tegelwerk en sanitair in 2015 voor een onbekend bedrag en (iii) het plaatsen van een aanbouw in 2016.
4.11. Ten aanzien van het rapport [taxateur] overweegt het hof als volgt. Bouwkundige verbeteringen of vernieuwingen kunnen aanleiding vormen voor een verlenging van de technische levensduur en voor aanpassing van de restwaarde en het tijdstip waarop die wordt bereikt. Ook in het geval dat de aanvankelijk bepaalde technische levensduur achteraf bezien onjuist is ingeschat, zijn die aanpassingen mogelijk. De heffingsambtenaar heeft in de onderhavige zaak voor de aanvankelijk bepaalde technische levensduur en voor de gehanteerde restwaarde gebruik gemaakt van de Taxatiewijzer Sport. Het voortdurende gebruik van de onroerende zaak door belanghebbende in dezelfde functie sluit niet uit dat de restwaarde van de onroerende zaak wordt bereikt, maar kan ook aanleiding vormen om bij het bepalen van de technische afschrijving en/of restwaarde af te wijken van de uitgangspunten in de Taxatiewijzer. De heffingsambtenaar dient dan wel aannemelijk te maken dat een afwijking gerechtvaardigd is. Het hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar daar niet in is geslaagd. De technische levensduur van de kantine met volgnummer 4 is voor de ruwbouw verlengd van 40 naar 45 jaar, voor de afbouw van 25 naar 40 jaar en voor de installaties van 17 naar 40 jaar. De door de heffingsambtenaar genoemde aanpassingen (zie 4.10) acht het hof van onvoldoende gewicht voor de verlenging van de technische levensduur die de heffingsambtenaar hanteert. De heffingsambtenaar heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vernieuwing van het keukenblok en de toiletten niet behoort tot het normale onderhoud en een bouwkundige verbetering of vernieuwing vormt. De aanbouw uit 2016 is door de heffingsambtenaar als apart onderdeel gewaardeerd (volgnummer 48) zodat de waardevermeerdering die daar van uitgaat al in aanmerking is genomen bij de waardering van de onroerende zaak. Dat deze aanbouw daarnaast voor het oudere gedeelte van de kantine tot gevolg heeft dat de restwaarde later wordt bereikt maakt de heffingsambtenaar niet aannemelijk.
Voor de kantine en de overige in geschil zijnde onderdelen van de onroerende zaak beroept de heffingsambtenaar zich (daarnaast) op het voortdurende gebruik in dezelfde functie. Naar het oordeel van het hof maakt de heffingsambtenaar, gelet op het verwijzingsarrest, met de verwijzing naar die omstandigheid niet aannemelijk dat de restwaarde voor die onderdelen later wordt bereikt.. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking de toestand van de onroerende zaak die volgt uit de tot de gedingstukken behorende foto’s. Daarop is (onder meer) te zien dat kantine, de tribune en de kleedkamers gedateerd zijn. Het hof leidt uit de foto’s af dat de onroerende zaak verouderd is.
Het hof is daarom van oordeel dat het rapport [taxateur] niet kan worden gebruikt ter ondersteuning van de getaxeerde waarde. Aangezien door de in het rapport [taxateur] aangebrachte aanpassingen van de levensduur de waarde meer dan € 30.000 te hoog is getaxeerd, kan het rapport [taxateur] ook niet dienen ter ondersteuning van de beschikte waarde.
4.12. Belanghebbende verwijst ter onderbouwing van de door haar bepleite waarde naar het rapport [A] . In het rapport [A] is aan de twee sportvelden van gras een waarde toegekend die ongeveer € 32.000 lager is dan de waarde die in het rapport [taxateur] aan die sportvelden is toegekend. Tussen partijen is niet in geschil dat er investeringen in die velden hebben plaatsgevonden. Belanghebbende heeft bevestigd dat de verlenging van de technische levensduur door de heffingsambtenaar en daarmee ook waarde die de heffingsambtenaar aan die sportvelden toekent, niet in geschil is. De heffingsambtenaar bestrijdt het taxatierapport van belanghebbende ook op diverse andere punten. Belanghebbende maakt tegenover die betwisting de door haar bepleite waarde niet aannemelijk.
4.13. Aangezien beide partijen de door hen bepleite waarde niet aannemelijk hebben gemaakt, zal het hof de waarde van de onroerende zaak in goede justitie vaststellen. Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangedragen, stelt het hof de waarde van de onroerende zaak per de waardepeildatum in goede justitie vast op € 1.450.000.
Tussenconclusie
4.14. De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.15. De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden betaalde griffierecht van € 333 respectievelijk € 508 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar worden vernietigd.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar en de proceskosten
4.16. De heffingsambtenaar heeft in de uitspraak op bezwaar het verzoek om vergoeding van de kosten van dat bezwaar afgewezen. De kosten van bezwaar dienen alleen te worden vergoed als het bestreden besluit wordt herroepen wegens een onrechtmatigheid die aan het bestuursorgaan te wijten is. Die onrechtmatigheid bestaat in dit geval uit een onjuiste waardebepaling. Het hof veroordeelt daarom de heffingsambtenaar in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.17. Het hof stelt de kosten van bezwaar op 2 (punten) x € 261 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 522. Het hof acht de zaak, anders dan belanghebbende heeft gesteld, niet dermate bewerkelijk dat het gewicht ervan hoger is dan gemiddeld. Het bedrag van € 522 wordt vermeerderd met € 17,50 voor kadastrale uittreksels. De totale vergoeding voor de kosten van het bezwaar bedraagt daarmee € 539,50.
4.18. Verder veroordeelt het hof de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep.
4.19. Het hof stelt de tegemoetkoming voor de behandeling van het beroep op 2 (punten) x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 1.050. Dit bedrag wordt vermeerderd met de vergoeding van de kosten van het taxatierapport van belanghebbende. Gelet op de door belanghebbende overgelegde factuur stelt het hof deze vergoeding vast op 6 (uur) x € 65 (uurtarief) is € 390.
4.20. Het hof stelt de tegemoetkoming voor de behandeling van het hoger beroep op 3,5 (punten) x € 525 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 1.837,50.
5. Beslissing
Het hof:
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de WOZ-beschikking en stelt de waarde van de onroerende zaak op € 1.450.000;
- vermindert de aanslag dienovereenkomstig;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep van € 841 vergoedt;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar van € 539,50;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de rechtbank, het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en het hof van € 3.277,50.
Aldus gedaan op 31 december 2020 door M.M. de Werd, voorzitter, P.C. van der Vegt en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van E.J.M. Bohnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 december 2020 en afschriften van de uitspraak zijn op 12 januari 2021 aangetekend aan partijen verzonden.