Direct naar content gaan

Samenvatting

Eurobolt (bv) drijft internationaal handel in stalen en ijzeren bevestigingsmiddelen. Met het oog op verkoop in de Europese Unie koopt zij deze producten onder meer in bij fabrikanten en leveranciers, gevestigd in het Verre Oosten, waaronder China. Voor de invoer van deze goederen zijn antidumpingrechten verschuldigd, maar deze worden door X middels overlading in Maleisië, ontweken.

De Europese Commissie heeft vervolgens het antidumpingrecht uitgebreid tot stalen en ijzeren bevestigingsmiddelen die zijn verzonden uit Maleisië (Uitvoeringsverordening 723/2011). Na de inwerkingtreding van deze verordening heeft de Inspecteur van X in totaal € 587.802,20 aan antidumpingrechten geheven.

Hof Amsterdam twijfelt niet aan de geldigheid van voornoemde uitvoeringsverordening. Het heeft de utb in stand gelaten.

Na beantwoording van door de Hoge Raad aan het Hof van Justitie gestelde vragen (HvJ 3 juli 2019, C-644/17 (Eurobolt), ECLI:EU:C:2019:555), oordeelt de Hoge Raad dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die erop wijzen dat Uitvoeringsverordening 723/2011 ongeldig moet worden verklaard. De bij die verordening ingestelde antidumpingrechten zijn niet wettelijk verschuldigd. De uitnodigingen tot betaling worden vernietigd.

De ongeldigverklaring van Uitvoeringsverordening 723/2011 brengt mee dat de geheven bedragen aan antidumpingrechten bij terugbetaling moeten worden vermeerderd met rente, aldus de Hoge Raad. De Nederlandse wetgever heeft niet voorzien in een bijzondere wettelijke regeling voor het toekennen van een vergoeding voor het rentenadeel dat wordt geleden vanaf de dag waarop rechten bij invoer (waaronder antidumpingrechten zijn begrepen) in strijd met het Unierecht werden betaald. De Hoge Raad geeft hiervoor nadere regels.

Dit is het sluitstuk van de zogenoemde Eurobolt-procedure. In het arrest van 10 november 2017 had de Hoge Raad prejudiciële vragen gesteld onder meer over de houdbaarheid van een Europese Verordening. Na de prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van 3 juli 2019 stond wel vast dat de antidumpingrechten op stalen of ijzeren bevestigingsmiddelen ten onrechte waren geheven. Het Hof van Justitie had immers de onderliggende verordening, Verordening 723/2011, ongeldig verklaard. De Hoge Raad overweegt dan ook dat de bij die verordening ingestelde antidumpingrechten niet wettelijk verschuldigd zijn.

De onderliggende utb dateerde van 17 januari 2012 en bedroeg € 587.802,20. Vooral interessant in dit arrest van de Hoge Raad is de vraag of (op verzoek van Eurobolt) rente moet worden vergoed over de onverschuldigd betaalde antidumpingrechten door de Belastingdienst, en zo ja, hoe die rente moet worden berekend.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Douane
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
29 november 2019
Rolnummer
15/04667bis
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1875
Auteur(s)
Joost Vetter
Geradts & Vetter Advocaten
NLF-nummer
NLF 2019/2705
Aflevering
12 december 2019
Judoreg
NFB2921
bwbr0004770&artikel=27quater,bwbr0004770&artikel=28c,bwbr0005537&artikel=8:73

Naar de bovenkant van de pagina