Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(8)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een BV heeft in haar accijnsgoederenplaats (AGP) sigaretten van een Britse producent opgeslagen. Deze producent heeft in 2002 partijen sigaretten verkocht aan een in Turkije gevestigd bedrijf. De uitvoer zou plaatsvinden via de luchthaven A in Groot-Brittannië met als bestemming de Verenigde Staten of Turkije. Voor de zendingen heeft de BV administratief geleidedocumenten (AGD's) opgemaakt en aangiften ten uitvoer ingediend. De sigaretten zijn door een Duitse vervoerder bij de BV opgehaald. Naar aanleiding van een verzoek om wederzijdse bijstand van de Britse douane heeft de Belastingdienst een controle bij de BV ingesteld. Gedurende het onderzoek is gebleken dat niet alle terugzendingsexemplaren van de AGD's van de zendingen sigaretten aanwezig zijn in de administratie van de BV. Daarnaast zijn een aantal terugzendingsexemplaren van valse stempels voorzien en bevinden zich in de administratie uitvoeraangiften met valse stempels. De inspecteur heeft aan de BV daarop naheffingsaanslagen opgelegd, ervan uitgaande dat de onregelmatigheid of overtreding ingevolge artikel 86a, vierde lid van de Wet op de accijns geacht wordt te zijn begaan in Nederland. De Rechtbank en het Hof verklaarden het hiertegen ingestelde (hoger) beroep van de BV ongegrond. De BV heeft vervolgens cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad verwerpt het verweer dat de Wet geen bepaling kent aangaande het tijdstip waarop in de in artikel 86a, lid 4, van de Wet omschreven situatie de accijns wordt verschuldigd. Hij oordeelt voorts dat de inspecteur zich terecht bevoegd heeft geacht de onderhavige naheffingsaanslagen op te leggen. Aan de bevoegdheid tot invordering van de accijnzen doet niet af dat de BV na afloop van de termijn van vier maanden na verzending van de goederen door middel van de na die termijn overgelegde verklaringen van de chauffeurs van de vrachtwagens zou hebben kunnen aantonen dat de overtreding of onregelmatigheid zich in een andere lidstaat dan Nederland heeft voorgedaan. Het cassatieberoep van de BV wordt ongegrond verklaard. Conform A-G van Hilten.

Metadata

Rubriek(en)
Accijnzen
Belastingtijdvak
2002
Instantie
HR
Datum instantie
23 april 2010
Rolnummer
08/02453
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BI8501
ECLI:NL:PHR:2010:BI8501
bwbid=bwbr0&artikel=86a

Naar de bovenkant van de pagina