Gerelateerde content
- Wet en parlementaire geschiedenis(1)
- Internationale regelgeving
- Lagere regelgeving
- Besluiten
- Jurisprudentie(5)
- Commentaar NLFiscaal
- Literatuur
- Recent
Samenvatting
X (belanghebbende) is vanaf 24 november 2004 houder van een motorrijtuig van het merk Volkswagen, type Golf. De datum eerste toelating van de auto is 5 februari 1990. Voor de auto is in het kentekenregister geen fijnstofuitstoot vastgelegd.
Met ingang van 1 januari 2020 wordt op de voet van artikel 23, lid 5, Wet MRB een toeslag op de MRB geheven voor vervuilende dieselauto’s. In geschil is of X voor de auto fijnstoftoeslag is verschuldigd. Dat is volgens Hof Den Haag het geval.
De datum van eerste toelating van de auto ligt vóór 1 september 2009 en de fijnstofuitstoot is niet vermeld in het kentekenregister. Het Hof oordeelt dat de auto minder fijnstof moet uitstoten dan 5 milligram per kilometer, wil hij aan de fijnstoftoeslag ontsnappen. X dient zich hiervoor tot de RDW te wenden en daar te informeren naar de mogelijkheden om de mindere uitstoot te bewijzen. De RDW heeft geweigerd de gegevens in het kentekenregister aan te passen, omdat uit de door X overgelegde gegevens niet kan worden afgeleid dat de fijnstofuitstoot inderdaad onder voornoemde norm ligt. De norm die voor de APK aan de roetuitstoot wordt gesteld is in dit verband niet relevant. Zoals de Inspecteur onbetwist heeft aangevoerd ter zitting, bestaat fijnstof uit meer stoffen dan roet.
Het Hof ziet geen strijd met het discriminatieverbod vervat in het EVRM.
Het hoger beroep is alleen gegrond omdat de bezwaren tegen de vier rekeningen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (MRB) ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard.
BRON
Uitspraak van 17 maart 2022 in het geding tussen:
X te Z, belanghebbende, (gemachtigde: H.L. Cairo)
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur, (vertegenwoordiger: …) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 18 maart 2021, nummers SGR20/2727, SGR20/4949, SGR20/5990, SGR20/3632 en SGR21/956.
Procesverloop
1.1. Belanghebbende zijn over de tijdvakken 5 februari 2020 – 4 mei 2020 (zaaknummer SGR 20/2727), 5 mei 2020 – 4 augustus 2020 (zaaknummer SGR 20/4949), 5 augustus – 4 november 2020 (zaaknummer SGR 20/5990) en 5 november 2020 – 4 februari 2021 (zaaknummer SGR 21/956) rekeningen fijnstoftoeslag motorrijtuigenbelasting (mrb) uitgereikt (de rekeningen) van € 32 per tijdvak.
1.2. Belanghebbende heeft de bedragen van de vier rekeningen niet voldaan.
1.3. Omdat belanghebbende het bedrag van de rekening van zaaknummer SGR 20/2727 niet heeft voldaan, is een naheffingsaanslag fijnstoftoeslag mrb met kenmerk [kenmerk] (zaaknummer SGR 20/3632) opgelegd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen de rekeningen en de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar tegen de vier rekeningen bij separate uitspraken op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Voorts heeft de Inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.5. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is viermaal een griffierecht van € 48 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.6. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht van éénmaal € 134 geheven.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Op 3 augustus 2021 en op 6 en 25 januari 2022 heeft het Hof van belanghebbende nadere stukken met bijlagen ontvangen.
1.7. De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 februari 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. Belanghebbende is vanaf 24 november 2004 houder van een motorrijtuig van het merk Volkswagen, type Golf met het kenteken [kenteken] (de auto). De datum eerste toelating van de auto is 5 februari 1990. Voor de auto is in het kentekenregister geen fijnstofuitstoot vastgelegd.
2.2. Voor de auto zijn op 9 mei 2019 en op 7 mei 2020 APKkeuringsbewijzen afgegeven waarbij de auto is goedgekeurd tot respectievelijk 18 mei 2020 en 18 mei 2022.
De keuringsbewijzen bevatten geen gegevens over de fijnstofuitstoot. Op 6 mei 2019 en op 25 mei 2020 zijn roetwaardemetingen uitgevoerd waaruit roetwaarden van respectievelijk 2.33 en 1.7 blijken.
2.3. De Dienst Wegverkeer (RDW) heeft belanghebbende bij brief van 28 februari 2020 onder meer het volgende meegedeeld:
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
4.1. In geschil is of belanghebbende de fijnstoftoeslag is verschuldigd. Belanghebbende beantwoordt de vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend. Voorts is in geschil of de Inspecteur één of meer beginselen van behoorlijk bestuur heeft geschonden, wat belanghebbende stelt en de Inspecteur bestrijdt.
4.2. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraken op bezwaar en tot – naar het Hof begrijpt – vermindering van de fijnstoftoeslag tot nihil en tot vergoeding van de proceskosten en de griffierechten.
4.3. De Inspecteur heeft zich ter zitting van het Hof nader op het standpunt gesteld dat de bezwaren tegen de vier rekeningen ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, aangezien deze waren gericht tegen een (gedeeltelijke) voldoening van de mrb en verzoekt het Hof daarom belanghebbende een vergoeding van de proceskosten en de betaalde griffierechten toe te kennen.
4.4. De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de rekeningen, tot vergoeding van de betaalde griffierechten en tot vergoeding van de reiskosten van belanghebbende voor het bijwonen van de zittingen van de Rechtbank en het Hof.
Beoordeling van het hoger beroep
5.1. Met ingang van 1 januari 2020 wordt op de voet van artikel 23, lid 5, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (Wet mrb) een toeslag op de mrb geheven voor vervuilende dieselauto’s. Tussen partijen is in geschil of voor het bepalen voor welke auto’s de fijnstoftoeslag geldt, de in artikel 23, lid 5, Wet mrb genoemde norm van maximaal 5 milligram fijnstof per kilometer leidend is, of de norm die voor de APK aan de roetuitstoot wordt gesteld, in het geval van de auto een absorptiecoëfficiënt van ten hoogste 2.5. Niet in geschil is dat de auto aan laatstgenoemde norm voldoet.
5.2. De datum van eerste toelating van de auto ligt vóór 1 september 2009 en de fijnstofuitstoot is niet vermeld in het kentekenregister. Dan is, zo volgt letterlijk uit de Wet mrb, de toeslag verschuldigd, tenzij belanghebbende bewijs levert dat de auto minder vervuilend is dan de in artikel 23, lid 5, Wet mrb gestelde norm van maximaal 5 milligram fijnstof per kilometer. Het Hof leidt uit de duidelijke tekst van artikel 23, lid 5, Wet mrb af dat de wetgever echt deze norm heeft bedoeld, en niet de uitkomst van de roettest die voor de APK wordt uitgevoerd. Dat de wetgever toch de laatstgenoemde norm bedoelt, blijkt uit niets. De auto moet dan ook minder fijnstof uitstoten dan 5 milligram per kilometer, wil hij aan de fijnstoftoeslag ontsnappen. Belanghebbende dient zich hiervoor tot de RDW te wenden en daar te informeren naar de mogelijkheden om de mindere uitstoot te bewijzen. De Inspecteur heeft er ter zitting van het Hof op gewezen dat tegen de besluiten van de RDW in de meeste gevallen bezwaar en beroep (het laatste bij de algemene bestuursrechter, dus niet bij de belastingrechter) openstaan.
5.3. e RDW heeft geweigerd de gegevens in het kentekenregister aan te passen, omdat uit de door belanghebbende overgelegde gegevens niet kan worden afgeleid dat de fijnstofuitstoot inderdaad onder de in artikel 23, lid 5, Wet mrb neergelegde norm ligt. De uitkomst op de bon van de garage is de absorptiecoëfficiënt, de uitkomst van de test waarmee met behulp van licht wordt gemeten hoeveel roetdeeltjes uit de uitlaat komen. Dit getal (‘K’) zegt niets over het al dan niet voldoen aan de norm van 5 milligram fijnstof per kilometer. Het Hof wijst in dit verband op een ander belangrijk verschil: de norm in de Wet mrb heeft betrekking op fijnstof ; die van de APK ziet op roet . Zoals de Inspecteur onbetwist heeft aangevoerd ter zitting, bestaat fijnstof uit meer stoffen dan roet.
5.4. Dat sprake is van leeftijdsdiscriminatie (schending van het gelijkheidsbeginsel) volgt het Hof niet. Niet de leeftijd van de auto, maar de fijnstofuitstoot is bepalend. Bovendien kan belanghebbende, via de RDW, tegenbewijs leveren over de omvang van de fijnstofuitstoot. Het Hof ziet geen strijd met het discriminatieverbod vervat in het EVRM. Niet gebleken is dat gelijke gevallen ongelijk worden behandeld. Van schending van enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is het Hof niet gebleken. De Inspecteur heeft de Wet mrb uitgevoerd zoals door de wetgever voorgeschreven.
5.5. Voor de auto is dus de fijnstoftoeslag verschuldigd. Belanghebbende krijgt op dat punt geen gelijk. Wel is het hoger beroep gegrond omdat de bezwaren tegen de vier rekeningen ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard.
Proceskosten en griffierecht
Het Hof ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De proceskosten worden, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, berekend op € 18,80 (reiskosten per openbaar vervoer tweede klasse voor belanghebbende voor beide zittingen, retour Rotterdam – Den Haag).
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, voor zover deze ziet op de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren tegen de vier rekeningen;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar die zien op de vier rekeningen;
- verklaart de bezwaren tegen de vier rekeningen ongegrond;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 18,80; en
- gelast de Inspecteur de betaalde griffierechten, € 326 in totaal, aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door A. van Dongen, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier W. de Gelder. De beslissing is op 17 maart 2022 in het openbaar uitgesproken.