De Tweede Kamerfractie van GroenLinks heeft op 18 september 2020 een nota van wijziging ingediend bij het eerder door deze fractie ingediende initiatiefvoorstel voor de conditionele eindafrekening in de dividendbelasting bij grensoverschrijdende reorganisaties. Het wetsvoorstel is op twee punten gewijzigd, te weten de bedrijfsomvang en de datum van invoering. De voorgestelde wijzigingen luiden als volgt:
De reikwijdte van de voorgestelde conditionele eindafrekening in de dividendbelasting wordt uitgebreid tot aandeelhouders in alle (top)vennootschappen die vertrekken naar een kwalificerende staat, ongeacht de omvang van het concern waartoe die (top)vennootschap behoort.
De terugwerkende kracht van de voorgestelde conditionele eindafrekening in de dividendbelasting en van de overige in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen wordt beperkt tot vrijdag 18 september 2020, 12.00 uur.
Op 10 juli 2020 diende GroenLinks een wetsvoorstel in dat voorziet in een conditionele eindafrekening in de dividendbelasting bij grensoverschrijdende reorganisaties, zoals fusies en zetelverplaatsingen. Deze eindafrekening is alleen van toepassing op reorganisaties waarbij een hoofdkantoor vertrekt naar een land dat geen dividendbelasting heeft of een land dat de meegenomen winstreserves onbelast laat voor de dividendbelasting. Als deze initiatiefwet wordt aangenomen in het Parlement, gaat de wet gelden voor alle hoofdkantoren die na 18 september 2020 vertrekken naar een dergelijk land.
Naast de nota van wijziging heeft GroenLinks ook een aanvullende brief gepubliceerd waarin wordt beoogd twee misverstanden weg te nemen die over het wetsvoorstel zijn ontstaan bij onder andere werkgeversorganisaties, de belastingadviessector en Unilever. Ten eerste wordt de voorgestelde eindafrekening in de dividendbelasting geheven ten laste van de aandeelhouders, net zoals dat het geval is bij de reguliere dividenduitkeringen. Het gaat dus niet om een belasting van de vennootschap. Ten tweede heeft dit wetsvoorstel geen gevolgen voor in Nederland aanwezige regionale hoofdkantoren van buitenlandse multinationals. Hier blijft de huidige inhoudingsvrijstelling van toepassing. GroenLinks Kamerlid Bart Snels:
‘Uit de reacties op ons wetsvoorstel bleek dat er een aantal misverstanden is ontstaan. Die wil ik graag wegnemen. Dit is ook belangrijk voor aandeelhouders die moeten beslissen over een eventuele grensoverschrijdende fusie. Zij weten nu dat als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, er een dividendbelastingclaim blijft rusten op hun aandeel. Het ontwijken van dividendbelasting speelt dan geen rol meer bij de keuze van vertrek. Het is een belangrijke wet, er staan grote belangen op het spel.’
BRON
35 523 Voorstel van wet van het lid Snels tot wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965 en enige andere belastingwetten in verband met de invoering van een conditionele eindafrekening (Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting)
Nr. 4 BRIEF VAN HET LID SNELS
Ontvangen 18 september 2020
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 september 2020
Hierbij bied ik u aan de nota van wijziging bij het Voorstel van wet van het lid Snels tot wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965 en enige andere belastingwetten in verband met de invoering van een conditionele eindafrekening (Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting).Graag maak ik van de gelegenheid die deze brief biedt gebruik om een aantal zaken nader toe te lichten.
Op vrijdag 10 juli 2020, 12.00 heb ik het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965 en enige andere belastingwetten in verband met de invoering van een conditionele eindafrekening (Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal verzonden.
Ik acht het thans wenselijk om het wetsvoorstel op een tweetal punten aan te passen. Het gaat om de volgende wijzigingen:
De reikwijdte van de voorgestelde conditionele eindafrekening in de dividendbelasting wordt uitgebreid tot aandeelhouders in alle (top)vennootschappen die «vertrekken» naar een kwalificerende staat, ongeacht de omvang van het concern waartoe die (top)vennootschap behoort;
De terugwerkende kracht van de voorgestelde conditionele eindafrekening in de dividendbelasting en van de overige in het wetsvoorstel opgenomen maatregelen wordt beperkt tot vrijdag 18 september 2020, 12.00 uur.
In de eveneens vandaag aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal toegezonden nota van wijziging heb ik deze twee wijzigingen toegelicht.
Ik hecht er aan op te merken dat ik met belangstelling kennis heb genomen van de reactie van de werkgeversorganisaties, de belastingadviessector en een individueel bedrijf op het wetsvoorstel. In deze brief maak ik van de gelegenheid gebruik om een tweetal misverstanden dan wel onduidelijkheden bij voorbaat weg te nemen die kennelijk over het wetsvoorstel zijn ontstaan. Het eerste misverstand heeft, zoals ik hieronder uiteenzet, betrekking op de vraag wie het belastingsubject is van de voorgestelde exit-heffing in de dividendbelasting. Het antwoord daarop is vanzelfsprekend van belang voor het karakter van de exit-heffing, de relatie tot belastingverdragen en de verhouding tot het primaire en secundaire Europese recht. Het tweede misverstand heeft betrekking op de reikwijdte van de voorgestelde exit-heffing en is daarmee van belang voor de gevolgen voor het vestigingsklimaat.
1. Over de voorgestelde eindafrekeningsuitdeling wordt geheven van de aandeelhouders
In de eerste plaats wens ik te verduidelijken dat degenen die vlak vóórafgaand aan het «vertrek» van de vennootschap aandeelhouder zijn in de vennootschap, als belastingplichtigen worden aangemerkt ten aanzien van de geconserveerde winstuitdeling. Over de voorgestelde conditionele eindafrekeningsuitdeling zal derhalve, net zoals over reguliere dividenden, dividendbelasting worden geheven van de aandeelhouders. Het is dus niet zo dat de vennootschap zelf de belastingplichtige zou zijn ten aanzien van de voorgestelde eindafrekening in de dividendbelasting. Ik ben voornemens om (i) de heffingsmethode, (ii) de wijze van invordering, (iii) de «draagplicht» van de aandeelhouders voor de ingevorderde dividendbelastingschuld en (iv) de rechtsbescherming van de vennootschap en aandeelhouders door middel van een wijziging van het voorstel nader te regelen. Op deze plaats schets ik alvast de contouren van die wijziging.
Wat betreft de heffingsmethode ben ik voornemens om te regelen dat de vennootschap, voor rekening en risico van de aandeelhouders, aangifte moet doen van de geconserveerde winstuitdeling. Anders dan is voorgesteld in het aanhangige wetsvoorstel, ben ik voornemens te regelen dat automatisch, en renteloos, uitstel van betaling wordt verleend van de dividendbelastingschuld. Het uitstel van betaling zal vervolgens nog slechts worden beëindigd voor zover na «vertrek» daadwerkelijk dividenden worden uitgekeerd. Om tot uitdrukking te brengen dat de gespreid in de tijd ingevorderde dividendbelastingschuld niet hoeft te transformeren tot een last van de vennootschap, ben ik voornemens om in de wet te voorzien in een verhaalsrecht van de vennootschap op de aandeelhouders die het dividend daadwerkelijk ontvangen. De vennootschap krijgt hierdoor in beginsel een vorderingsrecht op de aandeelhouders. Door een civielrechtelijke verrekening van het aan de aandeelhouders uit te keren dividend met de vordering uit hoofde van het verhaalsrecht kan worden bewerkstelligd dat de vennootschap het dividend netto kan uitkeren aan de aandeelhouders.
Bovendien gaat de dividendbelastingschuld als gevolg van het verhaalsrecht automatisch
«kleven» aan het aandeel. Bij de overdracht van het aandeel door een bestaande aandeelhouder gaat de dividendbelastingschuld aldus over op de nieuwe aandeelhouder.
2. De voorgestelde eindafrekeningsverplichting gaat niet gelden voor regionale hoofdkantoren van buitenlandse multinationals
In de tweede plaats wens ik te verduidelijken dat de voorgestelde eindafrekening in de dividendbelasting niet ziet op in Nederland gevestigde «regionale hoofdkantoren» van buitenlandse multinationals. Dergelijke «regionale hoofdkantoren» zijn in de praktijk doorgaans juridisch vormgegeven als een in Nederland gevestigde dochtervennootschap van een in het buitenland gevestigde moedervennootschap.
Als een regionaal hoofdkantoor zou vertrekken uit Nederland naar een kwalificerende staat, wordt dit regionale hoofdkantoor volgens de voorgestelde regeling weliswaar geacht een geconserveerde winstuitdeling aan de buitenlandse moedervennootschap te hebben gedaan, maar die geconserveerde winstuitdeling is vervolgens vrijgesteld. In het wetsvoorstel wordt voor de bepaling van de omvang van de geconserveerde winstuitdeling namelijk rekening gehouden met de inhoudingsvrijstelling van artikel 4 van de Wet DB 1965. Dat betekent dat, afgezien van misbruiksituaties, tegen de voorgestelde eindafrekening in de dividendbelasting niet zal worden aangelopen bij het vertrek van een regionaal hoofdkantoor uit Nederland naar een kwalificerende staat. De initiatiefnemer hecht er dan ook aan nogmaals op te merken dat de voorgestelde conditionele eindafrekening in de dividendbelasting bij uitstek beoogt de dividendbelastingclaim zeker te stellen die rust op de (latente) winstreserves waartoe de zogenoemde portfolio-aandeelhouders van een (top)vennootschap zijn gerechtigd.
Verdere proces
Met deze brief hoop ik onduidelijkheden dan wel misverstanden die zijn ontstaan over het wetsvoorstel te hebben weggenomen. Tot besluit schets ik het verdere proces.
Zoals aangegeven, ben ik voornemens om het wetsvoorstel alsmede de toelichting erop op een aantal punten te wijzigen, waaronder in verband met de introductie van een verhaalsrecht voor de vennootschap op de aandeelhouders ter zake van de ingevorderde dividendbelastingschuld. Op 2 september 2020 heeft de Afdeling advisering van de Raad van State bovendien advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Het advies wordt thans door mij bestudeerd. Ik streef ernaar mijn reactie op het advies, tezamen met de door mij in deze brief aangekondigde wijzigingen en eventuele wijzigingen waartoe het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding geeft, binnen afzienbare termijn aan te bieden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Snels
35 523 Voorstel van wet van het lid Snels tot wijziging van de Wet op de dividendbelasting 1965 en enkele andere belastingwetten in verband met de invoering van een conditionele eindafrekening bij grensoverschrijdende zetelverplaatsing, fusie en splitsing (Spoedwet conditionele eindafrekening dividendbelasting)
Nr. 5 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 18 september 2020 Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel II, onderdeel C, vervalt in het voorgestelde artikel 3c het zesde lid, onder vernummering van het zevende lid tot zesde lid.
B
In artikel V wordt “10 juli 2020, 12.00 uur” vervangen door “18 september 2020, 12.00 uur”.
Toelichting
In deze nota van wijziging worden de volgende twee wijzigingen voorgesteld:
De reikwijdte van de voorgestelde conditionele eindafrekening in de dividendbelasting wordt uitgebreid tot aandeelhouders in alle (top)vennootschappen die «vertrekken» naar een kwalificerende staat, ongeacht de omvang van het concern waartoe die (top)vennootschap behoort;
De terugwerkende kracht van de voorgestelde conditionele eindafrekening in de dividendbelasting en van de overige in het wetsvoorstel opgenomen (aanvullende) maatregelen wordt beperkt tot vrijdag 18 september 2020, 12.00 uur.
In het aanhangige wetsvoorstel is de reikwijdte van de voorgestelde conditionele eindafrekening in de dividendbelasting beperkt tot aandeelhouders in een (top)vennootschap die deel uitmaakt van een «grote» groep. Onder een «grote» groep wordt verstaan een groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 BW, of een soortgelijke buitenlandse regeling, met een geconsolideerde netto-omzet van ten minste € 750 miljoen. Mede om een potentieel risico op het verstrekken van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan een (top)vennootschap die géén deel uitmaakt van een dergelijke groep te vermijden, wenst de initiatiefnemer de voorgestelde conditionele eindafrekening uit te breiden tot aandeelhouders in alle (top)vennootschappen. Voorts beoogt de initiatiefnemer met de voorgestelde uitbreiding zeker te stellen dat de conditionele eindafrekening in de dividendbelasting niet in strijd komt met de vrijheid van vestiging en de vrijheid van kapitaalverkeer in de zin van artikel 49, respectievelijk artikel 63, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Van belang is overigens dat deze nota van wijziging het conditionele karakter van de voorgestelde eindafrekening in de dividendbelasting ongewijzigd laat. Ook ná deze nota van wijziging geldt de voorgestelde eindafrekening in de dividendbelasting alleen als de (top)vennootschap «vertrekt» naar een kwalificerende staat.
Omdat de aandeelhouders van een (top)vennootschap die geen deel uitmaakt van een «grote» groep, niet eerder rekening hebben kunnen houden met de voorgestelde conditionele eindafrekening in de dividendbelasting, wordt voorgesteld om die eindafrekening met terugwerkende kracht tot en met vrijdag 18 september 2020, 12.00 uur in werking te laten treden in plaats van tot en met 10 juli 2020, 12.00 uur. Omwille van gelijke behandeling wordt voorgesteld om de inwerkingtreding van de conditionele eindafrekening voor aandeelhouders van een (top)vennootschap die wél behoort tot een «grote» groep, eveneens terug te laten werken tot en met 18 september 2020, 12.00 uur. Als verzachting wordt ook de terugwerkende kracht van de overige van het wetsvoorstel deel uitmakende maatregelen, zoals de voorgestelde uitbreiding van de vestigingsplaatsfictie in de vennootschaps- en dividendbelasting, beperkt tot en met vrijdag 18 september 2020, 12.00 uur.