Direct naar content gaan

Samenvatting

In de Britse wetgeving zijn onder meer ter bestrijding van carrouselfraude bepalingen opgenomen waarbij een afnemer van goederen of diensten hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor BTW die elders in de keten niet wordt afgedragen. In de Britse wetgeving wordt de hoofdelijke aansprakelijkheid gekoppeld aan het bestaan van het redelijke vermoeden bij de afnemer dat ergens in de keten de BTW niet zal worden afgedragen. Het Hof beslist dat artikel 21, lid 3 Zesde richtlijn een dergelijke regeling in de wetgeving toestaat mits de ondernemer een reële kans heeft dat vermoeden te ontzenuwen. De regels van rechtszekerheid en van evenredigheid moeten worden geëerbiedigd. Het bewaken daarvan is een taak van de nationale rechter. Een dergelijke regeling kan niet op artikel 22, lid 8 Zesde richtlijn worden gebaseerd, maar indien de hoofdelijke aansprakelijkheid is gebaseerd op artikel 21, lid 3 Zesde richtlijn kan daaraan wel toegevoegd worden dat de afnemer van een goed of dienst zekerheid moet stellen. Het Hof ziet in de hoofdelijke aansprakelijkstelling niet zoals Nederland een maatregel louter dienend tot inning van BTW maar een vaststelling wie de belasting verschuldigd is.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
onbekend
Instantie
HvJ
Datum instantie
10 mei 2006
Rolnummer
C-384/04
ECLI
ECLI:EU:C:2006:309
bwbr0002629&artikel=12

Naar de bovenkant van de pagina