Samenvatting
In dit geval had de ontvanger op 3 januari 2001 aan een belastingplichtige medegedeeld dat hij een betaling van fl. 10.582 voor fl. 1.368 heeft aangemerkt als betaling van invorderingsrente en voor fl. 9.214 als aflossing op de openstaande IB/PVV-aanslag 1994. De belastingplichtige wil in verband met verjaring van die aanslag echter een veel hoger bedrag afgeboekt zien op de invorderingsrente. De Hoge Raad leert dat met betrekking tot de verdeling van een betaling door de ontvanger alleen bezwaar en beroep openstaat tegen het bedrag dat als invorderingsrente is afgeboekt. Dat bezwaar kan echter alleen dienen om de invorderingsrente te verlagen. Aangezien de belastingplichtige juist een hoger bedrag dan de ontvanger in aanmerking heeft genomen als invorderingsrente afgeboekt wil zien, heeft het Hof terecht vastgesteld dat reeds het bezwaarschrift van de man niet-ontvankelijk was. Het cassatieberoep is ongegrond.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 27 juli 2007, nr. 196/01, betreffenden een beschikking invorderingsrechte d.d. 3 januari 2001.
1. Het geding in feitelijke instantie
Naar aanleiding van een door belanghebbende gedane betaling is bij beschikking de in rekening gebrachte invorderingsrente vastgesteld.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De Ontvanger heeft bij uitspraak beslist dat de beschikking invorderingsrente wordt gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Ontvanger vernietigd en het bezwaar van belanghebbende alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiƫn heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
Indien de ontvanger het bedrag dat de belastingschuldige aan hem betaald heeft voor een deel als belasting aanmerkt, en voor het overige als invorderingsrente, staat alleen bezwaar open tegen de beschikking waarbij het bedrag van de betaalde invorderingsrente wordt vastgesteld (artikel 30, lid 1, eerste volzin, van de Invorderingswet 1990). Het rechtsmiddel van bezwaar tegen een dergelijke beschikking is slechts opengesteld om de ontvanger te doen beslissen of het bedrag van de invorderingsrente moet worden verlaagd. Voor zover belanghebbendes bezwaar was gericht tegen de voormelde beschikking had de Ontvanger belanghebbende niet-ontvankelijk moeten verklaren in diens bezwaar, nu dat niet strekte tot verlaging van het bedrag van de invorderingsrente (vgl. HR 9 november 1983, nr. 22098, BNB 1984/227). Belanghebbende bepleitte immers juist dat een groter deel van het door hem betaalde bedrag als invorderingsrente zou moeten worden aangemerkt.
Voor zover belanghebbendes bezwaar was gericht tegen die wijze van toerekening is het eveneens niet-ontvankelijk, omdat tegen die beslissing geen bezwaar (en beroep bij de belastingrechter) openstaat.
De klachten kunnen derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2009.