Direct naar content gaan

Samenvatting

De moeder van X heeft alle aandelen in een onroerendezaaklichaam (OZL; artikel 4 Wet BRV) aan X geschonken. De onroerende zaken van het OZL zijn ondernemingsvermogen en de onderneming is na de schenking voortgezet.

Bij Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en onderdeel b, Wet BRV op de verkrijging van toepassing is.

Naar de tekst zou de vrijstelling in dit geval niet van toepassing zijn, aangezien de ondernemer – het OZL – niet in familierelatie kan staan tot de verkrijger, en de verkrijger van de aandelen bovendien niet de door dat lichaam gedreven onderneming voortzet. Het Hof heeft echter geoordeeld dat dit artikel mede dient te worden gelezen in verbinding met artikel 4, lid 1, aanhef en onderdeel a, en 10 Wet BRV. Deze bepalingen bewerkstelligen dat de verkrijging van aandelen in, kort gezegd, een OZL wordt belast als werden de betrokken onroerende zaken zelf verkregen. Deze wetsfictie heeft geen verdere strekking dan te voorkomen dat door middel van het tussenschuiven van rechtspersonen de heffing van overdrachtsbelasting wordt ontgaan. In het licht hiervan is volgens het Hof vrijgesteld de verkrijging van aandelen die als gevolg van de wetsfictie als onroerende zaak worden aangemerkt, doch uitsluitend indien de aandelen worden gehouden in een vennootschap die een materiële onderneming drijft en voorts, doordat alle aandelen worden verkregen, de volledige zeggenschap in die onderneming van de ouder op het kind overgaat. Aan deze beide voorwaarden is in het onderhavige geval voldaan, aldus het Hof.

De staatssecretaris van Financiën heeft cassatieberoep ingesteld.

De zogenoemde doorkijkarresten (HR 23 februari 2007, 41.591, ECLI:NL:HR:2007:AU8559 en HR 10 juni 2011, 10/00498, ECLI:NL:HR:2011:BQ7580) bevestigen de regel dat ook indirecte verkrijging van onroerende zaken (van aandelen in een OZL) is vrijgesteld als directe verkrijging ervan dat zou zijn geweest. Het Hof heeft – anders dan Rechtbank Noord-Holland – de doorkijkarresten niet expliciet vermeld, maar doet in feite hetzelfde, namelijk doorkijken.

Volgens A-G Wattel zijn alle door de staatssecretaris aangevoerde middelen ongegrond.

Hij maakt van rechtswege nog enige opmerkingen over de ontvankelijkheid van het bezwaar van X en concludeert tot ongegrondheid van het cassatieberoep.

Doorkijkbenadering

Deze zaak draait vooral om de reikwijdte van de zogeheten ‘doorkijkbenadering’ bij de verkrijging van aandelen in onroerendezaaklichamen. Deze benadering houdt in dat geen overdrachtsbelasting wordt geheven bij de verkrijging van dergelijke aandelen ‘(…) voor zover de verkrijging van een onroerende zaak van dat lichaam zelf buiten de heffing van overdrachtsbelasting zou blijven (…)’. De staatssecretaris komt in deze zaak met het standpunt dat de overdracht vanuit de bv aan de kinderen ook met overdrachtsbelasting belast zou zijn. De bedrijfsopvolgingsvrijstelling zou niet gelden, aangezien een bv nu eenmaal geen kinderen heeft. Net als A-G Wattel meen ik dat de eerder geciteerde overweging van de Hoge Raad verkeerd wordt geïnterpreteerd door de staatssecretaris. Het is in dit verband jammer dat de naamvalvormen in onze taal in onbruik zijn geraakt. De doorkijkbenadering houdt namelijk in of de onroerende zaken des lichaams, oftewel de onroerende zaken die door het lichaam worden gehouden, zonder overdrachtsbelasting zouden zijn overgedragen. Hiermee wordt niet geïmpliceerd dat ook vereist is dat een overdracht door den eigenaar vrijgesteld zou zijn.

Uitleg vrijstelling naar bedoeling

Metadata

Rubriek(en)
Belastingen van rechtsverkeer
Belastingtijdvak
2015
Instantie
A-G
Datum instantie
30 mei 2018
Rolnummer
17/04543
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:615
Auteur(s)
E. Sparidis MSc
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/1428
Aflevering
5 juli 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1619
bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1,bwbr0002740&artikel=15&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina