Direct naar content gaan

Samenvatting

Een drilling supervisor die in 1997 in Nederland woonde was in dienstbetrekking bij een Nederlandse dochtermaatschappij (de BV) van een in olieboringen gespecialiseerde Amerikaanse international. Hij is in dat jaar onder meer gedurende 95 dagen (dus veel minder dan 183 dagen) op uitzendbasis werkzaam geweest voor een Deense vennootschap (de vennootschap) die tot hetzelfde concern behoorde. De BV had zijn salaris in die periode doorbetaald. De BV had de vennootschap voor de door de supervisor voor haar verrichte werkzaamheden per dag belast voor vaste vooraf overeengekomen bedragen, welke overeenkwamen met de gemiddelde loonkosten van werknemers van zijn categorie. De Hoge Raad oordeelt dat Denemarken belasting over de inkomsten van de supervisor mag heffen als de vennootschap als werkgever kan worden aangemerkt. Dat is het geval als aan drie eisen is voldaan. De supervisor moet in een gezagsverhouding gewerkt hebben, de door de supervisor voor zijn werkzaamheden bij de vennootschap genoten beloning moet geïndividualiseerd ten laste van de vennootschap zijn gekomen en de voordelen en de nadelen van de desbetreffende werkzaamheden moeten voor rekening en risico van de vennootschap zijn gekomen. Naar het oordeel van de Hoge Raad is aan al die eisen voldaan. In hoofdzaak conform A-G Wattel.
In 1995 en 1996 heeft deze werknemer respectievelijk 34 en 20 dagen voor de (Deense) vennootschap gewerkt. Dat leidt tot een zelfde oordeel.
Voor een directional driller die in 1999 voor 57 dagen naar Noorwegen en voor 13 dagen naar Duitsland was uitgezonden komt de Hoge Raad tot een zelfde oordeel.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
1997
Instantie
HR
Datum instantie
1 december 2006
Rolnummer
38.850
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AT3920
ECLI:NL:PHR:2006:AT3920
entry not found in index,bwbr0002672&artikel=2&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina