Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Als een medewerker van de Belastingdienst op 2 februari 2010 bij een autopoetsbedrijf binnen stapt, rennen 3 personen die met het poetsen van auto鈥檚 bezig waren, hard weg. Deze personen waren niet in de loonadministratie opgenomen.
Dit leidt uiteindelijk tot naheffingsaanslagen loonheffingen met toepassing van de zesmaandsfictie van artikel 30a Wet LB en tevens worden vergrijpboeten opgelegd wegens het opzettelijk niet betalen van loonheffing die op aangifte had moeten worden afgedragen.
Het Hof liet de naheffingsaanslagen en de boeten in stand, waarop het autopoetsbedrijf cassatieberoep instelde.
De Hoge Raad stelt vast dat het Hof zijn oordeel over de boeten heeft gebaseerd op de zesmaandsfictie van artikel 30a Wet LB. Dat is onjuist.
De zesmaandsfictie van artikel 30a Wet LB heeft niet tot gevolg dat zonder nadere bewijsvoering door de inspecteur kan worden aangenomen dat de inhoudingsplichtige het beboetbare feit van artikel 67f AWR heeft begaan in de bedoelde periode van zes maanden. Een andere opvatting zou ook niet verenigbaar zijn met het door artikel 6, lid 2, EVRM gewaarborgde vermoeden van onschuld (vgl. HR 15 april 2011, nr. 09/05192, ECLI:NL:HR:2011:BN6350, BNB 2011/207), aldus de Hoge Raad.
Tenslotte blijkt dat bij het Hof de redelijke termijn met 1 maand is overschreden. Deze vertraging is veroorzaakt doordat het autopoetsbedrijf vier weken extra had gekregen voor het nader motiveren van het hoger beroepschrift.
Dit is echter geen bijzondere omstandigheid die aan het autopoetsbedrijf kan worden toegerekend, beslist de Hoge Raad.
De zaak is verwezen.

Metadata

Rubriek(en)
Loonbelasting
Belastingtijdvak
2009 - 2010
Instantie
HR
Datum instantie
7 november 2014
Rolnummer
14/01595
ECLI
ECLI:NL:HR:2014:3117
bwbid=bwbr0&artikel=30a,bwbr0002471&artikel=28bis&lid=1,bwbr0002471&artikel=30a

Naar de bovenkant van de pagina