Direct naar content gaan

Samenvatting

A (bv) exploiteerde tot aan haar faillissement op 4 oktober 1984 een automobielbedrijf met een filiaal. Zij wilde in 1984 dit filiaal huisvesten in een nieuw pand, doch de financiering daarvan noodzaakte haar tot het onderbrengen van het filiaal in een afzonderlijke bv (X; belanghebbende), die op 24 juli 1984 is opgericht. Ook X exploiteert sinds deze datum een automobielbedrijf. A heeft aan X op 30 augustus 1984 achttien caravans geleverd en haar ter zake van die levering ƒ 14.250 aan omzetbelasting in rekening gebracht.
De Inspecteur en Hof Amsterdam hebben de door A toegepaste aftrek van voorbelasting niet toegestaan omdat X en A een fiscale eenheid vormden.
Volgens de Hoge Raad heeft het Hof dit oordeel ontoereikend gemotiveerd. De zaak is op dit punt verwezen.
Voorts speelt er nog het volgende. Op 22 juni 1984 heeft A aan het filiaal (later X) een aantal auto’s geleverd waarbij ook omzetbelasting is gefactureerd. X wenst deze in haar aangifte omzetbelasting over augustus 1984 als in rekening gebrachte voorbelasting te verrekenen, maar de Inspecteur heeft dat geweigerd. Hof Amsterdam heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd.
Op dit punt wordt de uitspraak van het Hof bevestigd. De omstandigheid dat X eerst op 24 juli 1984 is opgericht en derhalve voordien niet als ondernemer in de zin van artikel 7 Wet OB 1968 kon gelden, brengt mee dat van een op 22 juni 1984 – mitsdien op een eerder tijdstip – aan haar verrichte levering als bedoeld in artikel 3 Wet OB 1968 geen sprake kan zijn, en dat op dat tijdstip ook geen omzetbelasting ter zake van zodanige levering aan haar in rekening kan zijn gebracht in de zin van artikel 15, lid 1, onderdeel a, Wet OB 1968.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
Augustus 1984
Instantie
HR
Datum instantie
22 februari 1989
Rolnummer
25.068
ECLI
ECLI:NL:HR:1989:ZC3993
bwbr0002629&artikel=7,bwbr0002629&artikel=7&lid=4,bwbr0002629&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina