Direct naar content gaan

Samenvatting

Tot de nalatenschap van een op 29 augustus 2004 overleden man behoort een terrein. De gemeente Deventer had het voornemen om de bestaande bestemming van het terrein van woondoeleinden te wijzigen in een bestemming van evenemententerrein. Deze wijziging zou een aanzienlijk waardedrukkend effect hebben gehad op het terrein. Erflater en zijn echtgenote hebben zich verzet tegen een dergelijke bestemmingswijziging.
Net voor zijn overlijden heeft erflater van een koper een aanbod van 2.475.000 euro ontvangen voor het terrein onder de ontbindende voorwaarde dat door de koper geen bouwvergunning zou worden verkregen. Na het overlijden van erflater is het terrein aan de koper - met de ontbindende voorwaarde - verkocht voor 2.400.000 euro. De voorgenomen wijziging van het bestemmingsplan is niet doorgegaan. In april 2005 is aan de koper een bouwvergunning verleend.
In de aangifte successierecht is het terrein aangegeven voor een waarde van 275.000 euro op basis van een taxatie waarin geen rekening was gehouden met het net voor het overlijden van erflater uitgebrachte voorwaardelijke bod. De inspecteur heeft het terrein per sterfdatum laten taxeren op 2.280.000 euro, uitgaande van de koopsom van 2.400.000 euro waarop een aftrek is toegepast van 5 percent (120.000 euro). Met inachtneming van die waarde is een aanslag in het recht van successie opgelegd met een vergrijpboete.
Het Hof heeft geoordeeld dat de waarde van het terrein op de sterfdatum aanzienlijk meer bedroeg dan de aangegeven waarde van 275.000 euro. Volgens het Hof had de erfgenaam zich ten tijde van het doen van de aangifte ervan bewust moeten zijn dat een aanzienlijk bedrag aan successierecht niet zou worden geheven. Het Hof is op grond daarvan tot de slotsom gekomen dat de erfgenaam de vereiste aangifte niet heeft gedaan zodat de omkering van de bewijslast van toepassing is. Het heeft vervolgens geoordeeld dat de erfgenaam niet in het bewijs is geslaagd dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. De inspecteur heeft volgens het Hof geen onredelijke schatting van de waarde gemaakt.
Voor het opleggen van een boete acht het Hof geen plaats omdat geen sprake is van (voorwaardelijke) opzet.
Zowel de erfgenaam als de Staatssecretaris van Financiën hebben tegen de uitspraak van het Hof cassatieberoep ingesteld.
Eén van de cassatiemiddelen van de erfgenaam is gericht tegen het oordeel van het Hof dat de inspecteur een redelijke schatting heeft gemaakt van de waarde van het terrein. Het richt zich met name tegen de overweging van het Hof dat de inspecteur bij zijn schatting - klaarblijkelijk: in voldoende mate - rekening heeft gehouden met het risico dat een ontbindende voorwaarde wordt ingeroepen. De inspecteur heeft de aftrek immers niet toegepast voor het risico dat op het terrein niet gebouwd zou kunnen worden maar voor het risico van onverkoopbaarheid van de bouwkavels. De Hoge Raad vindt de uitspraak van het Hof op dit punt ontoereikend gemotiveerd. Het Hof mocht een dergelijke motivering niet achterwege laten nu de erfgenaam gemotiveerd heeft gesteld dat van het risico inzake bestemming woningbouw een aanzienlijke negatieve invloed op de waarde uitging. Dit brengt mee dat het cassatieberoep van erfgenaam gegrond is.
De Hoge Raad oordeelt verder dat de uitspraak van het Hof niet innerlijk tegenstrijdig is nu het Hof enerzijds in het kader van de vraag of sprake is van omkering van de bewijslast heeft geoordeeld dat de erfgenaam zich ervan bewust had moeten zijn dat een onjuiste aangifte werd gedaan, en anderzijds bij de beoordeling van de vergrijpboete geen bewustheid ten aanzien van de onjuistheid van die aangifte heeft aangenomen. Het gaat hier om verschillende kwesties, waarvoor verschillende maatstaven gelden.
De overige cassatiemiddelen van de erfgenaam en van de staatssecretaris van Financiën zijn ongegrond.
De zaak wordt verwezen voor beantwoording van de vraag of de inspecteur de aanslag onredelijk hoog heeft vastgesteld door uit te gaan van een waarde van het terrein van 2.280.000 euro.
Anders A-G IJzerman.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2004
Instantie
HR
Datum instantie
22 juni 2012
Rolnummer
11/03007
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV0663
ECLI:NL:PHR:2012:BV0663
27j&g=2004-01-01,67d&g=2004-01-01,bwbid=bwbr0&artikel=21,bwbid=bwbr0&artikel=25,bwbid=bwbr0&artikel=27c,bwbr0002320&artikel=25&lid=3,bwbr0002320&artikel=67d&lid=1,bwbr0002320&artikel=67e&lid=1,bwbr0002320&artikel=67f&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina