Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) had beroep ingesteld bij Rechtbank Gelderland wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaren tegen een belastingaanslag en een boetebeschikking. Nadat alsnog uitspraak is gedaan, heeft X er bij de Rechtbank over geklaagd dat de Inspecteur nog steeds niet had beslist op het verzoek om een dwangsombeschikking.

Nadat de Rechtbank partijen had uitgenodigd voor de zitting, is de Inspecteur alsnog tegemoetgekomen aan de bezwaren van X. Hij heeft daarbij toegezegd de maximale dwangsom te zullen toekennen. Daarop heeft X het beroep ingetrokken. Tegelijkertijd heeft zij de Rechtbank verzocht om een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.

De Rechtbank heeft daarop met toepassing van artikel 8:54, lid 1, aanhef en onderdeel d, Awb beslist dat voortzetting van het onderzoek niet nodig was omdat het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond was. Zij heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de kosten van één proceshandeling, te weten het indienen van één beroepschrift.

X heeft tegen die uitspraak verzet gedaan. Volgens de Rechtbank is echter terecht met toepassing van artikel 8:54, lid 1, aanhef en onderdeel d, Awb beslist dat voortzetting van het onderzoek niet nodig was, omdat het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond was. Voorts heeft de Rechtbank – onder verwijzing naar artikel 4:19 Awb – beslist dat het verzoek om toekenning van een dwangsom niet een van de inhoudelijke beroepsprocedure te onderscheiden afzonderlijke procedure vormt waarvoor een afzonderlijke vergoeding moet worden toegekend.

X heeft tegen deze oordelen cassatieberoep ingesteld.

X betoogt in de eerste plaats dat de Rechtbank niet buiten zitting had mogen beslissen, omdat de hoogte van de proceskostenvergoeding tussen partijen in geschil was en de Rechtbank een lagere vergoeding voor proceskosten heeft toegekend dan waarop X recht meende te hebben. De Hoge Raad verwerpt dit betoog. De mogelijkheid om artikel 8:54, lid 1, aanhef en onderdeel d, Awb toe te passen is niet beperkt tot gevallen waarin de rechter het beroep in volle omvang honoreert.

Ook overigens is het cassatieberoep ongegrond. Klachten betreffende een vast te stellen dwangsombeschikking wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar worden geacht deel uit te maken van het beroep inzake (het niet of niet tijdig nemen van) die beslissing. Dat geldt ook in een geval als dit, waarin die klachten zien op het niet (tijdig) vaststellen van die dwangsombeschikking. Ook in zo’n geval wordt met het aandragen van die klachten niet een aparte procedure bij de rechter gestart, maar worden deze klachten ingebracht en behandeld in het kader van dat beroep.

Niet tijdig beslissen op bezwaar

Wanneer de Inspecteur niet tijdig beslist op een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag, kan belanghebbende in beginsel – al dan niet gelijktijdig – twee wegen bewandelen. Ten eerste kan belanghebbende verzoeken om een dwangsom bij het niet tijdig beslissen op een aanvraag, ten tweede kan hij beroep instellen bij de rechter. Een bezwaarschrift is een aanvraag in de zin van de Awb, zodat de dwangsomregeling bij het niet tijdig beslissen op een aanvraag als bedoeld in artikel 4:18 Awb openstaat bij het niet tijdig beslissen op bezwaar. Artikel 6:12 Awb biedt de mogelijkheid om beroep bij de rechter in te stellen bij het niet tijdig beslissen op bezwaar. Alvorens een dwangsom wordt verbeurd of beroep kan worden ingesteld bij het niet tijdig beslissen, dient de Inspecteur in gebreke te zijn gesteld en moet vervolgens een termijn van twee weken zijn verstreken. Indien een beroep wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift aanhangig is bij de rechter, blijft de Inspecteur overigens wel verplicht alsnog uitspraak op bezwaar te doen. In deze zaak heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, alsook verzocht om de toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen.

Proceskostenvergoeding

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Instantie
HR
Datum instantie
24 mei 2019
Rolnummer
18/02346
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:787
Auteur(s)
mr. T.H.A. Noë
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2019/1424
Aflevering
20 juni 2019
Judoregnummer
JCDI:NFB2550
bwbr0005537&artikel=4:18,bwbr0005537&artikel=4:18,bwbr0005537&artikel=4:19,bwbr0005537&artikel=4:19,bwbr0005537&artikel=8:54&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:54&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:75a,bwbr0005537&artikel=8:75a,bwbr0005537&artikel=8:54&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina