Samenvatting
Het bovengenoemde arrest handelt over de tegenbewijsregeling van artikel 10a van de Wet Vpb.
Het betreft een in Nederland gevestigde tussenholding en haar dochter die ook in Nederland is gevestigd en eveneens als tussenholding fungeert.
Zij behoren tot een in vele landen opererend Zuid-Afrikaans concern. Als financieringsmaatschappij van het concern fungeert, kort gezegd, een op Mauritius gevestigde dochtermaatschappij. Deze heeft aldaar een status die voor de renteopbrengsten (nagenoeg) vrijstelling van belasting oplevert.
Nadien is het de Hoge Raad gebleken dat het arrest op een tweetal punten verbetering behoeft. Dit wordt thans in dit herstelarrest recht gezet.
Herstelarrest gewezen ter verbetering van het arrest van de Hoge Raad van 5 juni 2015, nr. 14/00343, ECLI:NL:HR:2015:1460, gewezen op het beroep in cassatie van [X1] B.V. en [X2] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbenden), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiƫn tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 december 2013, nrs. 12/01171 en 12/01172.
1 Het arrest in het geding
1.1. De Hoge Raad heeft in deze zaak op 5 juni 2015 arrest gewezen. Nadien is het de Hoge Raad gebleken dat het arrest op een tweetal punten verbetering behoeft.
1.2. In het arrest is in onderdeel 3.1.3 overwogen:
“3.1.3. Bij het onderzoek naar de beweegredenen is van belang dat in het systeem van de Wet besloten ligt dat een belastingplichtige keuzevrijheid heeft bij de vorm van financiering van een vennootschap waarin zij deelneemt (vgl. HR 2 februari 2014, nr. 12/04640, ECLI:NL:HR:2014:224, BNB 2014/79).”
De datum en het nummer van het arrest waarnaar wordt verwezen is niet – zoals vermeld – 2 februari 2014, nr. 12/04640, maar 7 februari 2014, nr. 12/03540.
1.3. In onderdeel 3.4 van het arrest is voorts overwogen:
“3.4. Middel III in het beroepschrift van belanghebbenden richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de onderhavige geldlening niet is ingegeven door in overwegende mate zakelijke overwegingen…”.
Het hiervoor gemerkte woordje ‘niet’ is ten onrechte in de zin opgenomen en dient te vervallen.
1.4. Bij brieven van 15 juni 2015 heeft de Hoge Raad partijen in de gelegenheid gesteld zich over beide misslagen uit te laten. Partijen hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De Hoge Raad zal derhalve de verbeteringen doorvoeren zoals hiervoor in de onderdelen 1.2 en 1.3 vermeld.
2 Beslissing
De Hoge Raad:
verbetert de hierboven vermelde fouten in het arrest van 5 juni 2014, nr. 14/00343, en stelt de verbeteringen op de minuut van dat arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, de vice-president R.J. Koopman, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2015.