Direct naar content gaan

Samenvatting

Een BV had aan een Franse dochter (B SA) in 1992 een bedrag van 423.837.500 Franse francs ter beschikking gesteld in de vorm van een zogenoemde prêt participatif. In 1992 had de BV daarvoor van de Franse dochter een vergoeding ontvangen van fl. 5.664.794. Dat bedrag was van de Franse bankrekening van de dochter naar de Nederlandse bankrekening van de BV overgemaakt. De BV had dat bedrag opgegeven als “inkomsten, resultaat deelnemingen buitenland (opbrengst winstbewijzen) NLG 5.664.794” en “verloop van de deelnemingen, uitbreiding deelneming B SA (winstbewijzen), NLG 139.590.235 commercieel, 142.112.709 fiscaal”. De BV heeft in haar aangiften 1992 tot en met 1998 de voordelen uit het prêt participatif niet tot haar winst gerekend. Bij het vaststellen van de aanslag 1992 had de inspecteur de aangifte op dit punt gevolgd. Bij het vaststellen van de aanslag 1997 heeft de inspecteur die voordelen echter niet als deelnemingsdividend erkend en daarvoor op 21 juni 2001 voor 1992 een navorderingsaanslag opgelegd. Het Hof had voor deze navordering echter de verlengde termijn van artikel 16, lid 4 Awr niet van toepassing geacht omdat de voordelen in Nederland waren opgekomen door bijschrijving op de bankrekening van de BV. Dat vindt de Hoge Raad een te sterke beperking van de werking van die bepaling. Maar met A-G Overgaauw oordeelt hij dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing is in geval de boeking heeft plaatsgevonden op een bankrekening die in alle openheid naar de Belastingdienst toe voor haar bedrijfsontvangsten wordt aangehouden.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1992
Instantie
HR
Datum instantie
7 oktober 2005
Rolnummer
40.988
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT5950
ECLI:NL:PHR:2005:AT5950
bwbr0002320&artikel=16&lid=4,bwbr0002672&artikel=25b&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina