Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is als opdrachtgever en bouwheer opgetreden bij de bouw van een schoolgebouw ten behoeve van twee vo-scholen, die op hun beurt een deel van het gebouw zouden verhuren aan twee mbo-scholen. Het bevoegd gezag van de vo-scholen berust bij een stichting respectievelijk vereniging, die niet aan X zijn gelieerd.

De vereniging en de stichting hebben het schoolgebouw van X gekocht voor een bedrag dat is afgeleid van de kosten die zijn gemoeid met de bouwkundige voorzieningen die niet vallen binnen de bekostigingsnormen van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). Daarnaast is X met de stichting en de vereniging overeengekomen dat zij gedurende een periode van vijftien jaren jaarlijks een bedrag van € 90.000 moeten betalen. Dit bedrag is gelijk aan de jaarlijkse huursom die de mbo-scholen moeten betalen voor het gebruik van een deel van het schoolgebouw.

In geschil is of X de omzetbelasting die ter zake van het schoolgebouw in rekening is gebracht als voorbelasting in aftrek kan brengen.

Volgens Hof Den Haag is dat niet het geval. Het vereiste rechtstreekse verband tussen de levering van het schoolgebouw als zodanig en de vergoeding (de bezwarende titel) ontbreekt volgens het Hof zodat de door X verrichte levering geen prestatie in het economische verkeer vormt. X heeft cassatieberoep ingesteld maar de Hoge Raad verklaart dat ongegrond. Het Hof heeft met zijn oordelen terecht tot uitdrukking gebracht dat tussen de levering van het schoolgebouw en de ontvangen bedragen niet een rechtstreeks verband bestaat, omdat deze bedragen slechts ten dele de levering van het schoolgebouw vergoeden en deze bedragen zijn bepaald op basis van een andere factor die afdoet aan dat verband, te weten de in de WVO opgenomen bekostigingsregeling van huisvesting. De betaalde bedragen zijn geen reële vergoeding voor het schoolgebouw. Daarvan uitgaande heeft het Hof terecht geoordeeld dat de levering van het schoolgebouw niet is verricht onder bezwarende titel. Gelet hierop bestaat geen recht op aftrek van btw.

X klaagt wel terecht dat het Hof een essentiële stelling van X onbehandeld heeft gelaten, te weten een beroep op onderdeel 2.2.2 van het besluit van 25 januari 2012 (BLKB2012/175M). Toepassing van het besluit komt echter niet aan de orde omdat voornoemde overdracht niet is aan te merken als een economische activiteit.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
1 april 2015 t/m 30 juni 2015
Instantie
HR
Datum instantie
18 oktober 2018
Rolnummer
17/02812
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1836
Auteur(s)
Barry Willemsen
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2018/2289
Aflevering
1 november 2018
Judoreg
NFB1918
bwbr0002629&artikel=1,bwbr0002629&artikel=1,bwbr0002629&artikel=7,bwbr0002629&artikel=7,bwbr0002629&artikel=15,bwbr0002629&artikel=15

Naar de bovenkant van de pagina