Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft tegen de aan hem in verband met een navorderingsaanslag IB/PVV in rekening gebrachte invorderingsrente beroep ingesteld bij Rechtbank Noord-Nederland. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard omdat de Ontvanger € 14 te veel aan invorderingsrente heeft berekend.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de Rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De acceptgiro welke de Ontvanger aan X heeft toegezonden is geen beschikking in de zin van artikel 30, lid 1, IW 1990. Aangezien de Ontvanger niet op andere wijze het bedrag van de verschuldigde invorderingsrente aan X schriftelijk kenbaar heeft gemaakt, is er volgens het Hof geen voor bezwaar vatbare beschikking waartegen X kon opkomen.

X heeft cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad verklaart dat gegrond.

Indien een Ontvanger aan de belanghebbende, na een betaling op een belastingaanslag, een schriftelijke kennisgeving zendt waarin is vermeld welk bedrag van die betaling aan invorderingsrente is toegerekend, is dat een beschikking als bedoeld in artikel 1:3 Awb en daarmee ook in de zin van artikel 30, lid 1, IW 1990 (vgl. HR 13 maart 1991, 27075, ECLI:NL:HR:1991:ZC4539). Met de toezending van deze beschikking is het bedrag van de invorderingsrente ’op andere wijze schriftelijk kenbaar gemaakt’ in de zin van artikel 30, lid 1 (slotzin), IW 1990.

Uit de uitspraak van het Hof blijkt dat de Ontvanger een aantal malen – in elk geval op 6 juli 2012 en 14 augustus 2013 – schriftelijke overzichten aan X heeft verstrekt waarmee hij heeft bekendgemaakt welke bedragen aan invorderingsrente zijn afgeboekt op door X verrichte betalingen. Al deze brieven zijn evenzovele beschikkingen in de zin van artikel 30 IW 1990 waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Voor zover het oordeel van het Hof inhoudt dat de brief van de Ontvanger van 6 juli 2012 geen beschikking is in de zin van artikel 30, lid 1, IW 1990, berust het dus op een onjuiste rechtsopvatting.

De zaak is verwezen naar Hof Den Bosch voor een behandeling van het door X ingestelde hoger beroep in volle omvang.

Het verwijzingshof moet ervan uitgaan dat het bezwaar tegen de hiervoor bedoelde beschikkingen die zijn gedagtekend vóór 6 maart 2013 niet wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk mag worden verklaard, gelet op het bepaalde in artikel 6:11 Awb.

Een bepaalde brief van X moet voorts als bezwaarschrift worden aangemerkt, waarop de Ontvanger nog uitspraak moet doen. Beroep daartegen kan uit overwegingen van proceseconomie slechts worden ingesteld bij het verwijzingshof, oordeelt de Hoge Raad.

De Hoge Raad maakt nog enige andere opmerkingen in verband met de procedure na verwijzing.

Conform Conclusie A-G Wattel, ECLI:NL:PHR:2017:908.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2005-2013
Instantie
HR
Datum instantie
7 december 2017
Rolnummer
17/00447
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:3084
bwbr0004770&artikel=7,bwbr0004770&artikel=30,bwbr0005537&artikel=1:3,bwbr0005537&artikel=3:45

Naar de bovenkant van de pagina