Direct naar content gaan

Samenvatting

Een belastingplichtige kreeg voor het jaar 1999 een aanslag in de premie voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) opgelegd ten bedrage van fl. 4.631, alsmede een verzuimboete van fl. 750. Daartegen maakte hij bezwaar. De inspecteur kwam aan zijn bezwaar tegemoet en deelde mee dat de aanslag en de boete zouden worden verminderd tot nihil. Later ontving de belastingplichtige een verminderingsbeschikking waarbij het volledige bedrag van de aanslag werd teruggebracht tot nihil, terwijl de boete met fl. 600 werd verminderd tot fl. 150. Hiertegen ging de belastingplichtige in beroep. Het Hof oordeelde dat een verminderingsbeschikking niet als een tweede uitspraak op een bezwaarschrift kan worden aangemerkt waartegen beroep mogelijk is. Dit oordeel wordt door de Hoge Raad bevestigd. Er is geen sprake van een voor beroep vatbaar besluit. Het Hof oordeelde voorts dat voor zover het de bedoeling was dat beroep werd ingesteld tegen de uitspraak op het bezwaarschrift, het te laat was ingediend.
De Hoge Raad oordeelt echter dat het Hof het beroep op een andere grond niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De inspecteur had het restant van de boete bij nadere beschikking en nog voor de zitting al verminderd tot nihil. Daardoor kon het beroep niet meer leiden tot een voor de belastingplichtige gunstiger resultaat (Vgl. HR 8 april 2005, nr. 40.149). Het Hof had voorts de inspecteur met toepassing van artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten veroordelen tot een vergoeding van het griffierecht. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep op dit punt gegrond en doet de zaak daarop zelf af.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1999
Instantie
HR
Datum instantie
8 december 2006
Rolnummer
42.929
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AZ3875
bwbr0002320&artikel=26&lid=1,bwbr0005537&artikel=8:74&lid=2

Naar de bovenkant van de pagina