Direct naar content gaan

Samenvatting

X heeft voor het jaar 2011 geen aangifte gedaan voor de IB/PVV. De Inspecteur heeft de aanslag vastgesteld naar een ambtshalve vastgesteld bedrag. 

Zowel Rechtbank Zeeland-West-Brabant als Hof Den Bosch heeft aannemelijk geacht dat X een door de Inspecteur verzonden aanmaning tot het doen van de aangifte IB/PVV 2011 niet heeft ontvangen. Voor het Hof was onder meer in geschil of het niet ontvangen van de aanmaning door X in de weg staat aan omkering en verzwaring van de bewijslast. Het Hof heeft daarover geoordeeld dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard omdat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan als bedoeld in artikel 27e, lid 1, AWR. De Rechtbank heeft in dat verband ten onrechte geoordeeld dat een Inspecteur bij betwisting aannemelijk dient te maken dat de betrokkene niet alleen is uitgenodigd tot het doen van aangifte, maar dat hij daartoe tevens op de voet van artikel 9, lid 3, AWR is aangemaand, aldus het Hof.

X komt terecht op tegen dit oordeel van het Hof.

Het niet doen van de vereiste aangifte leidt op grond van artikel 27e, lid 1, AWR tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, lid 3, AWR geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de Inspecteur bij aanmaning gestelde termijn. Het Hof heeft dit miskend, aldus de Hoge Raad.

De zaak is verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden.

De Rechtbank is in deze procedure tot dezelfde beslissing gekomen als uiteindelijk de Hoge Raad, namelijk dat de niet ontvangen aanmaning tot het doen van aangifte in de weg staat aan een omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte. Na de uitspraak van de Rechtbank wijst de Hoge Raad op 24 juni 2016 arrest, waarin hij overweegt dat van het niet doen van de vereiste aangifte alleen sprake kan zijn indien de Inspecteur de betrokkene heeft uitgenodigd tot het doen van aangifte. Het Hof heeft hier kennelijk uit afgeleid dat de aanmaning niet (langer) ter zake doet. Een onjuiste conclusie, zo kunnen we nu vaststellen.

Komt de Hoge Raad dan terug op het arrest van 24 juni 2016? Of vormt dat arrest een vreemde eend in de bijt? Beide lijken mij niet het geval. In die andere procedure was – in tegenstelling tot de onderhavige – in geschil of de uitnodiging tot het doen van aangifte wel door de belastingplichtige was ontvangen. Die vraag was volgens de Hoge Raad nog niet volgens de regelen der kunst beantwoord en verwijzing moest daarom volgen. Dat de Hoge Raad in zijn overwegingen met geen woord rept over de aanmaning laat zich verklaren. Als de uitnodiging al niet is ontvangen, doet de aanmaning niet langer ter zake. Althans, dat is mijn interpretatie van dat arrest met het onderhavige arrest in het achterhoofd. Achteraf bezien was het wellicht verstandig geweest in het arrest van 24 juni 2016 ook de positie van de aanmaning in de overweging en/of de verwijzingsopdracht te betrekken. Dan had dit mogelijke misverstand voorkomen kunnen worden, al was de uitkomst strikt genomen wel af te leiden uit de tekst en de casus. De belastingplichtige in de onderhavige procedure heeft daar echter weinig aan. Die moet nu een paar extra stappen zetten in zijn gang naar de rechter. Gelukkig voor hem is de doorlooptijd bij de Hoge Raad vlot te noemen. De bestreden uitspraak is van 29 september 2016.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
14 april 2017
Rolnummer
16/05276
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:675
Auteur(s)
mr. J. Berns
FT-advocaten
NLF-nummer
NLF 2017/0897
Aflevering
27 april 2017
Judoregnummer
JCDI:NFB435
bwbr0002320&artikel=9&lid=3,bwbr0002320&artikel=9,bwbr0002320&artikel=25&lid=3,bwbr0002320&artikel=27e&lid=1,bwbr0002320&artikel=27e

Naar de bovenkant van de pagina