Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) is een in Schotland gevestigde ‘open-end’ authorised unit trust naar Schots recht. Zijn ondernemingsactiviteiten bestaan uit het beleggen van vermogen ingelegd door participanten. Hij kwalificeert als een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe). De participanten kunnen in X deelnemen door units te kopen.

Bij Hof Den Bosch was in geschil of X op grond van nationaal of EU-recht aanspraak heeft op teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting ex artikel 10, lid 1, Wet DB 1965. Daarvoor is bepalend of X (i) ‘opbrengstgerechtigd’ is in de zin van artikel 1, lid 1, Wet DB 1965 en (ii) niet aan de vpb zou zijn onderworpen als hij in Nederland zou zijn gevestigd. De zaak van X en zes andere samenhangende zaken zijn tegelijk en op dezelfde zitting behandeld. Het Hof is in alle zaken tot het oordeel gekomen dat geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting.

A -G Wattel heeft de onderhavige zaak uitgezocht als moederconclusie, omdat die de meeste belastingjaren omvat.

De belangrijkste vraag is of de belanghebbenden (of alleen hun unithouders) de opbrengstgerechtigden voor de dividendbelasting zijn. Daartoe moet op basis van hun Schotsrechtelijke kenmerken beoordeeld worden met welke Nederlandse rechtsfiguur zij het meest vergelijkbaar zijn en welke fiscaalrechtelijke kwalificatie (opbrengstgerechtigd of transparant voor de dividendbelasting) dat oplevert. De belanghebbenden stellen dat zij vergelijkbaar zijn met een fonds voor gemene rekening dan wel met een doelvermogen.

Volgens de A-G had het Hof moeten onderzoeken of de belanghebbenden doelvermogens zijn. Voor de opbrengstgerechtigdheid van doelvermogens in de dividendbelasting heeft het Hof ten onrechte van belang geacht of de belanghebbenden (binnenlands of buitenlands) belastingplichtig (zouden) zijn voor de vpb. De A-G acht de uitspraken van het Hof onbegrijpelijk. De zaak moet volgens de A-G worden verwezen voor onderzoek naar opbrengstgerechtigdheid van de belanghebbende voor de dividendbelasting, met name naar zijn vergelijkbaarheid met een doelvermogen, omdat die kwalificatie toegang biedt tot artikel 10 Wet DB 1965 en aanspraak biedt op teruggaaf.

Mochten de belanghebbenden inderdaad opbrengstgerechtigd zijn voor de dividendbelasting, en – waren zij binnenslands gevestigd – niet vpb-belastingplichtig omdat zij niet onder artikel 2 Wet VpB 1969 zouden vallen, dan rijst de vraag of en in hoeverre het daarmee geconstateerde discriminatoire karakter van de teruggaafweigering geneutraliseerd wordt doordat de Nederlandse dividendbelasting in het VK is verrekend. Voor zover de Nederlandse dividendbelasting is verdwenen in de Britse eindheffing, hoeft Nederland geen teruggaaf te verlenen. Ook daarvoor moet verwezen worden, aldus de A-G.

Langzamerhand druppelen steeds meer Nederlandse dividendbelastingzaken voor beleggingsfondsen vanuit de lagere rechters door naar de Hoge Raad. In deze gevoegde zaken staat de beoordeling van een Schotse trust als opbrengstgerechtigde en daarmee de kwalificatie van de Schotse trust als transparant of niet-transparant centraal. Een van de vragen is of de beoordeling van de transparantie voor de dividendbelasting moet worden beoordeeld vanuit een Nederlands perspectief of vanuit een Schots perspectief (dus rekening houdend met de kwalificatie en belastingplicht aldaar). Met A-G Wattel ben ik van mening dat deze kwalificatie vanuit een Nederlands perspectief moet worden beoordeeld, door de Schotse kenmerken zo veel als mogelijk te vergelijken met de Nederlandse rechtsfiguren. Doordat Hof Den Bosch dit niet heeft onderzocht, concludeert de A-G tot terugverwijzing voor een feitelijk onderzoek hiernaar.

Indien de Schotse trust kwalificeert als niet-transparant en daarmee als opbrengstgerechtigde kan worden aangemerkt, hopen belanghebbenden een beroep te kunnen doen op de teruggaaf van dividendbelasting ingevolge artikel 10, lid 2, Wet DB 1965. Hiervoor dient de Schotse trust echter noch onderworpen te zijn aan Schotse belastingheffing naar de winst, noch onderworpen te zijn aan de vennootschapsbelasting, zou de Schotse trust in Nederland zijn gevestigd. Nu de Schotse trusts wel onderworpen zijn aldaar, kunnen zij geen aanspraak maken op toepassing van de teruggaaf, hetgeen leidt tot een verschillende behandeling tussen ingezeten vennootschappen en niet-ingezeten vennootschappen, die in beginsel in strijd is met het EU-recht.

Metadata

Rubriek(en)
Dividendbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2003-2013
Instantie
A-G
Datum instantie
22 november 2018
Rolnummer
18/01052 e.a.
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:1315
Auteur(s)
Niek de Haan
BDO
NLF-nummer
NLF 2019/0472
Aflevering
28 februari 2019
Judoreg
NFB2317
bwbr0002515&artikel=1&lid=1,bwbr0002515&artikel=10

Naar de bovenkant van de pagina