Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een inmiddels overleden erflater bezat op 1 januari 1993 de blote eigendom van CDK-spaarbiljetten, die worden aangemerkt als de volle eigendom van met disagio uitgegeven toonderpapieren.
In 1986 was een FIOD-onderzoek naar de aard van die biljetten gestart. De Coördinatiegroep Constructiebestrijding heeft naar aanleiding van dit onderzoek in 1987 een eerste renseignering verzonden en naar aanleiding van een boekenonderzoek bij CDK-bank in 1993/1994 een tweede. Het renseignement betreffende de erflater, die het bezit ervan steeds had aangegeven, bereikte de inspecteur in december 1994. Op grond daarvan had hij het aangegeven belastbaar inkomen van erflater verhoogd met fl. 35.273.
De acties van de FIOD en de coördinatiegroep hadden echter niet ten gevolge gehad dat alle afnemers van de CDK-spaarbiljetten voor de inkomsten daaruit of de waarde daarvan werden belast. In enkele gevallen bleven met de erflater vergelijkbare afnemers onbelast, waarvoor de inspecteur van de erflater bevoegd was, in andere gevallen gebeurde dat bij andere inspecteurs.
De erfgenamen hadden in dit kader ter bestrijding van de correctie op de aangifte een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, maar dat was door het Hof afgewezen. In cassatie oordeelt de Hoge Raad dat, wanneer een belastingplichtige stelt dat zich bij een gecoördineerd beleid gevallen hebben voorgedaan waarin met hem vergelijkbare belastingplichtigen een gunstiger behandeling hebben ondervonden dan hijzelf, de inspecteur de ongelijke behandeling moet verklaren en met name moet aantonen dat geen sprake is geweest van een begunstigend beleid.
Als de inspecteur het vermoeden, dat van een begunstigend beleid sprake is geweest, ontzenuwt, draagt de belastingplichtige vervolgens het bewijsrisico (HR 25 oktober 2002 nr 36.898 BNB 2003/14). Dat doet zich in casu voor nu het Hof aannemelijk heeft geacht dat bij de uitvoering van een op zichzelf sluitend beleid slechts fouten zijn gemaakt bij de uitvoering als gevolg van een gebrekkige renseignering. Als eenmaal vastgesteld is dat geen begunstigend beleid is gevoerd, kan alleen nog de zogenaamde meerderheidsregel voor de ongelijk behandelde belastingplichtige soulaas bieden. Dat is ook het geval als een zeer onzorgvuldige renseignering heeft plaatsgevonden.
Het vertrouwensbeginsel gegrond op de stelling dat de erflater had mogen aannemen dat het niet belasten van de voordelen uit de CDK-spaarbiljetten in het verleden op een weloverwogen standpuntbepaling van de inspecteur had berust, was in die vorm nieuw en kon daarom niet tot cassatie leiden. Overwegend conform A-G Groeneveld, die overigens de meerderheidssituatie nog nader had willen laten onderzoeken..

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
1993
Instantie
HR
Datum instantie
23 april 2004
Rolnummer
38.262
ECLI
ECLI:NL:HR:2004:AL8260
ECLI:NL:PHR:2004:AL8260

Naar de bovenkant van de pagina