Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

In een geval waarin een BV voor een onzakelijk lage prijs een pand aan een aandeelhouder had verkocht, had zij tevergeefs geprocedeerd tegen de daarmee samenhangende navorderingsaanslag met boete. In hoger beroep was bij het Hof een vertraging van ruim twee jaar ontstaan waardoor de redelijke termijn waarbinnen over de boete moet zijn beslist was overschreden. Enkel op die grond heeft het Hof het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de inspecteur inzake de boetebeschikking vernietigd en de boete verminderd. Het Hof heeft de inspecteur voorts veroordeeld in de proceskosten van de BV en heeft de inspecteur gelast het in beide instanties betaalde griffierecht te vergoeden.
De Minister van Financi毛n heeft tegen de Hofuitspraak cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad acht het cassatieberoep gegrond. Het Hof had het hoger beroep van de BV ongegrond moeten verklaren, de uitspraak voor wat betreft de boetebeschikking moeten vernietigen en de boete moeten verminderden.
In het onderhavige geval is volgens de Hoge Raad geen plaats voor een vergoeding van het griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en voor de behandeling bij het Hof. Voor een veroordeling in de proceskosten is evenmin plaats.
Enigszins anders A-G Wattel.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HR
Datum instantie
16 september 2011
Rolnummer
10/03571
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BP8053
ECLI:NL:PHR:2011:BP8053
bwbr0005537&artikel=8:75&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina