Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft in het jaar 2000 alle aandelen in F (nv; gevestigd te Nederland) verworven. 72% van de aandelen heeft zij rechtstreeks van derden verworven, de resterende 28% van haar in België gevestigde moedermaatschappij A (nv) die de aandelen op haar beurt eerder in 2000 van derden heeft verkregen. De aankoopsom is gefinancierd door drie leningen van het in België gevestigde concernfinancieringslichaam (C) van de A-groep. C is in 1990 opgericht. Vanaf oprichting tot en met 2010 heeft C de status van coördinatiecentrum gehad. De door C verstrekte leningen zijn verstrekt uit het eigen vermogen van C dat kort daarvoor via kapitaalstorting van A is verkregen. Ten tijde van het verstrekken van de leningen was door de groep extern geen eigen vermogen aangetrokken. Er is geen eigen vermogen aan Nederlandse groepsmaatschappijen onttrokken om de onderhavige leningen te verstrekken. Met ingang van 2001 is F gevoegd in een fiscale eenheid met X als moedermaatschappij.

X heeft in haar aangifte vpb 2007 de rente met betrekking tot de drie leningen in mindering gebracht op de belastbare winst. De Inspecteur heeft de rente met een beroep op artikel 10a Wet VpB 1969 (tekst 2007) niet in aftrek toegelaten. In geschil is of dat terecht is.

X stelt in hoger beroep dat de over de jaren 2002 tot en met 2006 op lening 3 verschuldigde rente gelet op artikel VIIIc Wet werken aan winst ten laste van de belastbare winst van het onderhavige jaar komt. Hof Arnhem-Leeuwarden verwerpt dit standpunt. Er is geen sprake van rente als bedoeld in artikel VIIIc.

X stelt verder tevergeefs dat de verschuldigde rente op de leningen 1 en 2 niet op grond van artikel 10a Wet VpB 1969 van aftrek is uitgesloten, omdat F is opgenomen in de fiscale eenheid van X. Het karakter van de overnameschuld verandert niet doordat de overgenomen dochter wordt opgenomen in een fiscale eenheid (vgl. HR 29 april 2011, 10/00654, ECLI:NL:HR:2011:BP3879).

X heeft volgens het Hof niet aannemelijk gemaakt dat aan de routing via C in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen. De Inspecteur heeft dan ook terecht op grond van artikel 10a Wet VpB 1969 de aftrek geweigerd.

Het Hof bevestigt het oordeel van Rechtbank Gelderland dat artikel 10a Wet VpB 1969 niet in strijd is met de in het VWEU neergelegde verdragsvrijheden. Naar het oordeel van het Hof is het voorts niet in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel in een situatie als de onderhavige ter voorkoming van misbruik een wetswijziging in te voeren die ook betrekking heeft op reeds bestaande rechtsverhoudingen. Het Hof ziet ook geen aanleiding prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ.

Het hoger beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
Datum instantie
20 oktober 2020
Rolnummer
18/01049
ECLI
ECLI:NL:GHARL:2020:8628
Auteur(s)
dr. J. van Strien
PKF Wallast/Vrije Universiteit/Radboud Universiteit
NLF-nummer
NLF 2020/2657
Aflevering
10 december 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3868
bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=10a&lid=1,bwbr0002672&artikel=10a&lid=3,bwbr0002672&artikel=15&lid=4,bwbr0002672&artikel=15ad,bwbr0002672&artikel=15ad&lid=8,bwbr0002672&artikel=15b&lid=5,bwbr0002672&artikel=15bb,bwbr0002672&artikel=10a,bwbr0002672&artikel=15&lid=4,bwbr0002672&artikel=15ad,bwbr0002672&artikel=15b&lid=5,bwbr0002672&artikel=15bb

Naar de bovenkant van de pagina