Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) stelt in deze procedure dat de box 3-heffing strijdig is met artikel 1 EP (jaren 2015 tot en met 2018).

Rechtbank Noord-Holland stelt voorop dat de vraag of de vermogensrendementsheffing in de belastingjaren 2017 en 2018 op regelniveau in strijd is met artikel 1 EP en artikel 14 EVRM niet aan de orde kan komen. Deze rechtsvraag zal in de massaalbezwaarprocedures moeten worden beantwoord.

De Rechtbank ziet voor wat betreft de door X gestelde schending op stelselniveau en het al dan niet voorzien in het rechtstekort geen aanleiding om voor de jaren 2015 en 2016 anders te oordelen dan de Hoge Raad voor de jaren 2013 en 2014 (vgl. HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816, NLF 2019/1464, met noot van Dusarduijn) heeft gedaan. Voor ingrijpen van de rechter is in beginsel geen plaats, tenzij een belastingplichtige in strijd met artikel 1 EP wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Volgens de Rechtbank is daarvan in alle jaren geen sprake, ondanks de zeer hoge belastingdruk en de omstandigheid dat X en haar partner hebben ingeteerd op het vermogen. X en haar partner verkeerden in 2015 tot en met 2018 namelijk desondanks in een gunstige financiële situatie door hun hoge gezamenlijke vermogen, gecombineerd met inkomen in box 1. Naar het oordeel van de Rechtbank kan slechts de wetgever hier corrigerend optreden, zeker nu de wetgever met ingang van 1 januari 2017 het stelsel van de wet heeft gewijzigd, daarbij kennis dragend van de hoge belastingdruk op het vermogen indien dat bestaat uit rentende waarden.

Het beroep is ongegrond.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2015-2018
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Datum instantie
21 september 2020
Rolnummer
19/3810; 20/978; 20/980; 20/982
ECLI
ECLI:NL:RBNHO:2020:8926
NLF-nummer
NLF 2020/2517
Aflevering
19 november 2020
bwbr0011353&artikel=5.2,bwbr0011353&artikel=5.2

Naar de bovenkant van de pagina