Direct naar content gaan

Samenvatting

X is met Y (hierna: erflater) in gemeenschap van goederen gehuwd geweest tot diens overlijden in december 2010. X was op dat moment enig aandeelhouder van een bv, waarvan het gehele vermogen bestond uit beleggingen. In de aangiften IB/PVV 2010 van X en erflater zijn geen vervreemdingsvoordelen aangegeven ter zake van ab-aandelen. De aanslagen zijn conform de aangiften opgelegd.

De Inspecteur heeft aan X een navorderingsaanslag IB/PVV 2010 opgelegd vanwege het niet aangegeven voordeel uit een fictieve vervreemding van een aanmerkelijk belang bij overlijden van wijlen haar echtgenoot. In deze navorderingsaanslag is de helft van het belastbare inkomen in aanmerking genomen. Voor de andere helft is een navorderingsaanslag opgelegd aan de erven van de echtgenoot. Zij zijn belanghebbenden in de parallelle procedure met nummer 18/03850.

X betwist de aanwezigheid van een voor navordering vereist nieuw feit en beroept zich op ambtelijk verzuim van de Inspecteur, door verzaken van zijn onderzoeksplicht.

Volgens Hof Den Haag bestond in casu gezien de omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, ruim voldoende aanleiding voor nader onderzoek door de Inspecteur in het kader van de aanslagregeling, onder meer naar het huwelijksvermogensregime voor wat betreft de aandelen in de bv. Het Hof heeft de navorderingsaanslag vernietigd omdat een nieuw feit ontbreekt.

De staatssecretaris van Financiën komt in cassatie op tegen het oordeel van het Hof dat een nieuw feit ontbreekt.

Wat in deze procedure ontbreekt, anders dan in de parallelle procedure van de erven van de overleden echtgenoot, is een overlijdensaangifte. De aangifte voor de erfbelasting staat buiten het inkomstenbelastingdossier en mag in dit kader niet worden meegenomen. Dat kan de vraag oproepen of indien alleen wordt uitgegaan van (de feiten in) deze procedure een ambtelijk verzuim aanwezig is. Het ontmoet volgens A-G IJzerman echter geen bezwaar de onderzoeksplicht uit de parallelle zaak, waarin het feit van overlijden bekend was, door te trekken naar deze zaak.

Evenals in de parallelle zaak concludeert de A-G tot ongegrondverklaring van het cassatieberoep.

‘Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren’, staat al decennialang in artikel 16 AWR. Je zou verwachten dat de reikwijdte inmiddels voldoende uitgekristalliseerd is. Dit blijkt echter niet het geval.

In 2015 heeft de Belastingdienst onderzoek gedaan naar aangiften inkomstenbelasting 2010 waarin geen inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) is aangegeven, terwijl in de aangifte erfbelasting voor de erflater melding was gemaakt van een aanmerkelijk belang. De navorderingsaanslagen die naar aanleiding van dit onderzoek zijn opgelegd, zijn door diverse belastingplichtigen bestreden met een beroep op een ambtelijk verzuim.

Onderzoeksplicht van de Inspecteur

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2010
Instantie
A-G
Datum instantie
25 juni 2019
Rolnummer
18/03849
ECLI
ECLI:NL:PHR:2019:708
Auteur(s)
Tom Noë
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2019/1937
Aflevering
29 augustus 2019
Judoreg
NFB2702
bwbr0002320&artikel=16,bwbr0002320&artikel=16

Naar de bovenkant van de pagina