Direct naar content gaan

Samenvatting

De onderhavige zaak betreft een omvangrijke procedure over een aanslag vennootschapsbelasting 2012, opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 162.506.660.

X (belanghebbende) maakt, als moedermaatschappij, onderdeel uit van een fiscale eenheid met diverse dochtermaatschappijen. Zij is commanditair vennoot in een cv naar Nederlands recht die een fabriek in A-land exploiteert. Het geld voor de kapitaalstorting in de cv heeft X geleend van een 100% dochtermaatschappij. Het aandeel in de cv komt als resultaat uit een vaste inrichting tot uitdrukking bij de fiscale eenheid. Partijen zijn het erover eens dat voor het resultaat uit de cv de objectvrijstelling (artikel 15e Wet VpB 1969) geldt.

Bij Hof Den Bosch zijn de volgende vragen in geschil:

  1. Heeft Rechtbank Zeeland-West-Brabant het in de aangifte onder de post objectvrijstelling aangegeven bedrag terecht gecorrigeerd met € 12.430.000?
  2. Heeft de Rechtbank de correctie in verband met samenhangende waardering van vorderingen en schulden in USD terecht vastgesteld op € 13.338.129 en – € 9.887.267 derhalve in totaal op € 3.450.862?
  3. Is de winst van E (dochter-bv) en daarmee van X (bewust) te hoog vastgesteld?
  4. Heeft de Inspecteur terecht een correctie aangebracht van € 42.843.146 in verband met de tussen E (bv) en J (Ltd.) gesloten Supply Agreement?

Ad 1. Het Hof beantwoordt deze vraag bevestigend onder verwijzing naar de voor toepassing van artikel 7 OESO-Modelverdrag als voorkeursmethode aangemerkte capital allocation approach. Wel corrigeert het Hof een door de Rechtbank gemaakte fout.

Ad 2. De enkele omstandigheid dat vorderingen en schulden in dezelfde valuta luiden is onvoldoende om tot samenhang te concluderen. Het Hof slaat acht op de aard van de contracten, bezien in het licht van de aanwezige risico’s, en op de omstandigheid of afdekking van risico’s is beoogd. Het Hof maakt voor elk te identificeren risico een afzonderlijke afweging.

Ad 3. X wenst af te wijken van de eigen aangifte en interne verrekenprijsdocumentatie en verwijst naar een door W opgesteld rapport. Het Hof legt de bewijslast op X. Naar het oordeel van het Hof volgt uit voornoemd rapport niet dat er binnen het concern niet at arm’s length wordt gehandeld. Het Hof wijst voorts op het globale karakter van het rapport, waardoor geen sprake is van een verrekenprijzenrapport. Daarnaast is niet aannemelijk geworden dat de bedrijven waarmee E (bv) in het rapport vergeleken wordt voldoende vergelijkbaar zijn. X heeft niet aannemelijk gemaakt dat de winst onzakelijk hoog is vastgesteld.

Ad 4. Het Hof legt de bewijslast dat de met betrekking tot het surplus gehanteerde verrekenprijs zakelijk is op X. Naar het oordeel van het Hof heeft X dit bewijs niet geleverd. Het Hof gaat voorbij aan de Supply Agreement. Deze overeenkomst weerspiegelt niet de economische werkelijkheid, aangezien E (bv) ook met betrekking tot het surplus een ‘fully fledged’ producent is. Het Hof leidt dit af uit de verrekenprijsdocumentatie en het feit dat na het sluiten van de Supply Agreement voor wat betreft de uitgeoefende functies, de gedane investeringen en het kapitaalbeslag (nagenoeg) niets is veranderd. Het door X overgelegde verrekenprijsrapport van Y leidt niet tot een ander oordeel. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is bovendien geen sprake, aldus het Hof.

Per saldo wordt de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en wordt de aanslag verminderd tot een belastbaar bedrag van € 95.039.363.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2012
Instantie
Hof Den Bosch
Datum instantie
13 april 2022
Rolnummer
19/00771; 19/00779
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:1198
NLF-nummer
NLF 2022/1038
Aflevering
2 juni 2022
Judoregnummer
JCDI:NFB5036
bwbr0002672&artikel=15e,bwbr0002672&artikel=15e,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina