Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De eigenaar van een bedrijfspand, dat hij verhuurt aan zijn echtgenote ten behoeve van haar onderneming, ziet de opbrengst daarvan als resultaat van overige werkzaamheden tot zijn Box I-inkomen gerekend. In hoger beroep voert de eigenaar aan dat voor de ongelijke behandeling tussen de terbeschikkingstelling van vermogensbestanddelen aan gelieerde en niet-gelieerde personen geen, althans onvoldoende rechtvaardigingsgronden bestaan en dat er daarom sprake is van een verboden discriminatie in de zin van de mensenrechtenverdragen. In een uitvoerige uitspraak oordeelde het Hof het beroep van de eigenaar ongegrond. Tegen dit oordeel heeft de eigenaar vervolgens cassatieberoep ingesteld. De Hoge Raad bevestigt echter het oordeel van het Hof. Op fiscaal gebied komt aan de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe bij het beantwoorden van de vraag of gevallen voor de toepassing van de bedoelde verdragsbepalingen als gelijk moeten worden beschouwd, en in het bevestigende geval, of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen. Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geƫerbiedigd tenzij dat van redelijke grond ontbloot is. Van dat laatste is echter geen sprake, aldus de Hoge Raad. Het cassatieberoep van de eigenaar wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Belastingtijdvak
2001 en 2002
Instantie
HR
Datum instantie
21 november 2008
Rolnummer
07.13301
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BG4821

Naar de bovenkant van de pagina