Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) was een (groot)aandeelhouder en/of bestuurder van vennootschappen die in een constructie zijn betrokken waarbij via een keten van transacties de prijs van in te voeren kippenvlees is opgedreven om de heffing van aanvullende douanerechten te ontlopen. Deze aanvullende douanerechten zijn van onder meer X met utb’s nagevorderd.

Hof Amsterdam heeft het hoger beroep van X ongegrond verklaard.

X komt in cassatie in de eerste plaats op tegen het oordeel van het Hof dat sprake is van misbruik van recht. De betreffende middelen falen echter op de gronden die zijn vermeld in het arrest HR 30 september 2016, 14/02785, ECLI:NL:HR:2016:2195, r.o. 3.3.1 tot en met 3.6.2.

Ook de middelen die zijn gericht tegen het oordeel van het Hof dat X terecht als douaneschuldenaar is aangesproken falen. De Hoge Raad verwijst in dit verband onder meer naar het arrest HvJ 19 oktober 2017, C-522/16, ECLI:EU:C:2017:778NLF 2017/2548, met noot van Van Slooten (inzake medeschuldenaar A).

De middelen inzake de rechtsgrondslag en heffing en inning van aanvullende rechten verklaart de Hoge Raad ongegrond. Het middel inzake de verjaringstermijn is echter gegrond.

Op grond van artikel 22e, lid 2, AWR (tekst tot 1 augustus 2008) is de in lid 1 van dat artikel opgenomen verlenging van de verjaringstermijn niet van toepassing ten aanzien van personen wier handelen of nalaten niet was gericht op ontduiking van de rechten bij invoer. Uit de overwegingen van het Hof kan niet worden afgeleid dat X ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen of nalaten de aanvullende rechten zouden worden ontdoken. Mede gelet op hetgeen door X in dit opzicht is aangevoerd had het Hof zijn oordeel nader dienen te motiveren. Het oordeel van het Hof inzake de toepassing van artikel 22e, lid 2, AWR is daarom ontoereikend gemotiveerd.

De minister heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld om te kunnen concluderen dat enig handelen of nalaten van X was gericht op het ontduiken van aanvullende rechten. Voor zover utb’s zijn uitgereikt na het verstrijken van de in artikel 221, lid 3, CDW bedoelde termijn van drie jaar kunnen deze niet in stand blijven, aldus de Hoge Raad.

De uitspraak van het Hof getuigt ten slotte nog van een onjuiste rechtsopvatting doordat het voor vernietiging van de utb’s wegens schending van het verdedigingsbeginsel geen aanleiding heeft gezien.

De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat X tijdens de bezwaar- en de beroepsfase stellingen heeft aangevoerd waarvan op voorhand niet kon worden uitgesloten dat deze tot een andere afloop van het besluitvormingsproces hadden kunnen leiden. Dit brengt mee dat de utb’s niet in stand kunnen blijven. Dit betekent niet dat een aan die utb’s ten grondslag liggende boeking van de douaneschuld van rechtswege vervalt (vgl. HR 11 juli 2014, 13/02765, ECLI:NL:HR:2014:1620). Aangezien onherroepelijk vaststaat dat de onderhavige aanvullende rechten zijn verschuldigd en dat zij terecht zijn geboekt, is X voor die aanvullende rechten op de voet van artikel 201, lid 3, CDW schuldenaar. Het staat de minister vrij opnieuw utb’s vast te stellen en aan X te doen uitreiken.

In deze procedure had het Hof vastgesteld dat belanghebbende betrokken was geweest bij het opzetten van een structuur om de aanvullende douanerechten op ingevoerd kippenvlees te ontgaan, door prijzen op kunstmatige wijze te verhogen. Die betrokkenheid leidde ertoe dat hij volgens het Hof als douaneschuldenaar kon worden aangesproken. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en brengt daar in r.o. 3.7 enkele preciseringen op aan. Ongetwijfeld zullen dit bruikbare handvatten blijken te zijn bij de beoordeling of in andere situaties justitiabelen als douaneschuldenaar kunnen worden aangesproken.

De strafrechtelijk vervolgbare handeling

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2008-2010
Instantie
HR
Datum instantie
28 juni 2018
Rolnummer
14/02786
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:1034
Auteur(s)
Gooike van Slooten
Baker & McKenzie
NLF-nummer
NLF 2018/1494
Aflevering
12 juli 2018
Judoreg
NFB1641

Naar de bovenkant van de pagina