Direct naar content gaan

Samenvatting

A heeft de aandelen in X (bv; belanghebbende) van zijn oom gekocht. X verhuurt softwareapplicaties maar de rechten daarop zijn in handen van de oom gebleven. X moet daarvoor licentievergoedingen aan de oom, respectievelijk een op initiatief van de oom opgerichte stichting te Curaçao, betalen.

De Inspecteur ontkent het reële karakter van deze verplichting. Hij heeft het totaal van de door X over de periode tot en met het jaar 2007 verschuldigd geworden en aan X gefactureerde licentievergoedingen ter hoogte van € 1.892.417,50 met een navorderingsaanslag gecorrigeerd. Tevens is een correctie aangebracht met betrekking tot een door X gekocht Cartier herenhorloge ter waarde van € 12.750.

In geschil is of de navorderingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.

Hof Den Bosch heeft naar aanleiding van de correctie inzake de aanschafkosten van het horloge geoordeeld dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast.

Het Hof acht overtuigend bewezen dat de verplichting tot betaling van de licentievergoedingen reëel is, maar acht de zakelijkheid van de hoogte van de licentiebedragen niet overtuigend bewezen. Het integraal weigeren door de Inspecteur van enige aftrek van licentiebetalingen acht het Hof willekeurig. Het Hof heeft geoordeeld dat een redelijke schatting van een zakelijke licentievergoeding over de periode tot en met het jaar 2007 10% van de met de software behaalde omzet bedraagt. Met betrekking tot de verplichting tot betaling van licentievergoedingen over de jaren tot en met 2006 heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur terecht de ter zake gevormde passiefposten bij de berekening van de navorderingsaanslag over het onderhavige jaar heeft gecorrigeerd met toepassing van de foutenleer.

X komt in cassatie terecht op tegen het laatstgenoemde oordeel van het Hof.

Het Hof heeft aan dit oordeel ten grondslag gelegd dat X een reële verplichting tot betaling van licentievergoedingen heeft, maar dat zij niet heeft doen blijken dat de op de eindbalans van het jaar 2006 ter zake gepassiveerde bedragen, wat hun hoogte betreft, zakelijk waren. Hierin ligt het oordeel besloten dat voor het bovenmatige deel van de licentievergoedingen sprake is van onttrekkingen. Het Hof heeft vervolgens geconcludeerd dat de eindbalans van het jaar 2006 in zoverre een fout in de zin van de foutenleer bevat. Het Hof is hierbij uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het passiveren van de betalingsverplichtingen van X niet als een fout in de zin van de foutenleer kan worden aangemerkt. Het gaat hier immers niet om het herstel van een gemaakte balansfout maar enkel om correctie van de fiscale winstberekening. De navorderingsaanslag is in zoverre onjuist. De Hoge Raad doet de zaak af.

De overige cassatiemiddelen zijn ongegrond.

Kort gezegd gaat het in deze zaak om de vraag of de foutenleer kan worden toegepast ter zake van licentievergoedingen die ten onrechte ten laste van het resultaat zijn gebracht. Belanghebbende was tot 2007 licentievergoedingen verschuldigd aan de oom van de directeur-grootaandeelhouder. In de loop van 2007 heeft de oom de licentierechten overgedragen aan een Curaçaose SPF. De Inspecteur voert een boekenonderzoek vennootschapsbelasting uit over de jaren 2007-2010. In 2012 legt hij een navorderingsaanslag op, waarbij zowel de in 2007 ten laste van het resultaat van belanghebbende gekomen licentiekosten worden gecorrigeerd, als de per 31 december 2006 schuldig gebleven licentiekosten over 2016 en eerdere jaren. De laatste correctie vindt plaats onder toepassing van de foutenleer.

De Hoge Raad is van mening dat de contractueel verschuldigde bedragen volledig als schuld dienen te worden opgenomen op de fiscale balans, ook al is de overeengekomen vergoeding te hoog, en is dat deel van de vergoeding niet aftrekbaar van de winst. Het lichaam heeft wel voor het volledige bedrag een betalingsverplichting. In de visie van de Hoge Raad had in de eerdere jaren correctie van de fiscale winst moeten plaatsvinden in de vorm van een onttrekking. Het gaat hier volgens de Hoge Raad niet om het herstel van een gemaakte balansfout, maar alleen om de correctie van de fiscale winstberekening. Het passiveren is niet fout, maar het ten laste van de fiscale winst brengen in de jaren voor 2016 wel. In de ogen van de Hoge Raad is er dus geen ruimte voor toepassing van de foutenleer.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Belastingtijdvak
2007
Instantie
HR
Datum instantie
4 mei 2018
Rolnummer
17/00004
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:673
NLF-nummer
NLF 2018/1096
Aflevering
24 mei 2018
Judoregnummer
JCDI:NFB1518
bwbr0002672&artikel=7&lid=1,bwbr0002672&artikel=8,bwbr0002672&artikel=8

Naar de bovenkant van de pagina