Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Tweede cassatieberoep naar aanleiding van verwijzingsarrest HR 21 mei 2019, 15/05787, ECLI:NL:HR:2017:2980 en verwijzingsuitspraak Hof Amsterdam 21 mei 2019, 18/00102 t/m 18/00105, ECLI:NL:GHAMS:2019:1743.

Na verwijzing was voor het Hof in geschil of de Inspecteur bij het uitreiken van de in geding zijnde uitnodigingen tot betaling het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden door X voorafgaand niet te horen. Volgens het Hof is er in casu geen sprake geweest van een schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. Daarom heeft het Hof de utb’s in stand gelaten.

Tegen dit oordeel heeft X cassatieberoep ingesteld. Zij betoogt dat aan de hand van de individuele omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of de Inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden door haar niet voorafgaand aan het uitreiken van de in geding zijnde utb’s in de gelegenheid te stellen te worden gehoord.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond op de gronden die zijn vermeld in r.o. 2.4.2 en 2.4.3 van het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2020 (18/03982, ECLI:NL:HR:2020:1044). De oordelen van het Hof geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

De Hoge Raad doet de zaak vervolgens zelf af. De Inspecteur heeft ter zake van de uitreiking van een aantal utb’s als rechtvaardiging voor het niet vooraf horen van X aangevoerd dat hij de utb’s heeft uitgereikt vanwege een dreigende verjaring van de douaneschulden. Dit is een grond die kan rechtvaardigen dat een belanghebbende niet voorafgaand aan het uitreiken van een utb in de gelegenheid wordt gesteld te worden gehoord (vgl. HR 13 november 2015, 14/05685, ECLI:NL:HR:2015:3295, r.o. 2.2.2). In zoverre heeft de Inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel niet geschonden.

Ter zake van aantal andere uitgereikte utb’s resteerde voldoende tijd om X voor het verstrijken van de verjaringstermijn van drie jaar in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Voor deze utb heeft de Inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel dus wel geschonden.

Voor wat betreft deze laatste utb’s laten de stukken van het geding namelijk geen andere conclusie toe dan dat X in bezwaar en beroep stellingen heeft aangevoerd waarvan op voorhand niet kon worden uitgesloten dat deze tot een andere afloop van het besluitvormingsproces hadden kunnen leiden. Dit brengt mee dat deze utb’s niet in stand kunnen blijven.

Dit betekent echter niet dat daardoor de douaneschuld tenietgaat, maar uitsluitend dat deze douaneschuld opnieuw moet worden ‘ingevorderd’. Hiertoe zal in voorkomend geval de douaneschuld opnieuw aan X moeten worden medegedeeld. Dit geschiedt door het uitreiken van nieuwe ‘utb’s’ als bedoeld in artikel 7:6, lid 1, DW.

Na bijna vijftien jaar procederen velt de Hoge Raad het eindoordeel over een vijftal aan belanghebbende uitgereikte utb’s. In alle gevallen was belanghebbende door de Inspecteur niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Voor drie utb’s constateert de Hoge Raad dat het verdedigingsbeginsel hiermee niet geschonden is; vanwege een dreigende verjaring is het horen terecht achterwege gelaten. Voor de resterende twee utb’s is echter geen sprake van een dreigende verjaring geweest. Bovendien, zo overweegt de Hoge Raad, had belanghebbende in bezwaar en beroep stellingen aangevoerd waarvan op voorhand niet kon worden uitgesloten dat deze tot een andere afloop van het besluitvormingsproces om een utb op te leggen hadden kunnen leiden. Op basis van deze vaststellingen gaat de Hoge Raad over tot vernietiging van de betreffende utb’s vanwege schending van het verdedigingsbeginsel.

Het is echter de vraag of belanghebbende hiermee veel opschiet. De Inspecteur kan voor de betreffende douaneschuld nieuwe utb’s opleggen. Op grond van artikel 103, lid 3, onderdeel a, DWU (voorheen artikel 68, lid 3, CDW) wordt de verjaring van een douaneschuld immers gedurende een beroepsprocedure geschorst. De Hoge Raad wijst zelfs nadrukkelijk op deze mogelijkheid onder punt 3.5.5 van het onderhavige arrest:

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2005
Instantie
HR
Datum instantie
25 juni 2020
Rolnummer
19/03226
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:1144
Auteur(s)
Redmar Wolf
Baker & McKenzie/Universiteit Groningen
NLF-nummer
NLF 2020/1543
Aflevering
9 juli 2020
Judoreg
NFB3557
bwbr0023746&artikel=7:6,bwbr0023746&artikel=7:6

Naar de bovenkant van de pagina