Direct naar content gaan

Samenvatting

X (belanghebbende) heeft in 2015 BPM op aangifte voldaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van twintig gebruikte personenauto’s afkomstig uit andere lidstaten van de Europese Unie. X heeft bezwaar gemaakt tegen de op aangifte voldane BPM.

In geschil is of voor de auto’s, die meer dan normale gebruiksschade hebben en waarvoor een gedetailleerde schadecalculatie is overgelegd, heeft te gelden dat 100% van het getaxeerde schadebedrag in aftrek komt, zoals X bepleit, dan wel 72% (Bijlage 1 bij de Uitv.reg. BPM), zoals de Inspecteur voorstaat. X acht de betreffende BPM-regelgeving strijdig met het Unierecht.

Rechtbank Den Haag heeft het beroep van X ongegrond verklaard. Hof Den Haag had de zaak teruggewezen naar de Rechtbank voor een nieuwe in de sfeer van de BPM te verrichten toetsing van de schade aan de auto’s (de terugwijzingsuitspraak). Tegen deze uitspraak van het Hof is geen cassatie ingesteld. De Rechtbank heeft het beroep ook na terugwijzing ongegrond verklaard. X heeft opnieuw hoger beroep ingesteld. Het Hof ziet geen grond anders te oordelen dan de Rechtbank heeft gedaan. X is er niet in geslaagd met een deugdelijke schadecalculatie en beeldmateriaal aannemelijk te maken dat de waardevermindering als gevolg van de schade aan de auto’s meer bedraagt dan 72% van het schadebedrag. In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat de Rechtbank de terugwijzingsopdracht juist heeft uitgelegd door te beslissen dat niet meer wordt toegekomen aan de grieven van X over de onverenigbaarheid van de in geding zijnde BPM-regelgeving met het Unierecht.

X heeft cassatieberoep ingesteld.

Aangezien X tegen de terugwijzingsuitspraak geen cassatieberoep heeft ingesteld, rijst in de eerste plaats de vraag of het in die uitspraak gegeven rechtsoordeel over de verenigbaarheid van de wettelijke BPM-regeling met het Unierecht in de onderhavige cassatieprocedure alsnog kan worden getoetst. Dat is volgens de Hoge Raad niet het geval. Indien beide partijen geen cassatieberoep tegen een terugwijzingsuitspraak instellen, brengt dit voor de verdere fases van de procedure mee dat de geschilpunten waarover de hogerberoepsrechter in die uitspraak een definitief oordeel heeft gegeven, daarmee onherroepelijk zijn beslecht. Daardoor kan een partij dergelijke geschilpunten niet opnieuw aan de orde stellen in het verdere verloop van de procedure.

Het cassatieberoep is ongegrond voor zover het is gericht tegen het oordeel van het Hof dat niet meer wordt toegekomen aan de grieven van X over de onverenigbaarheid van de in geding zijnde BPM-regelgeving met het Unierecht, aangezien deze grieven de terugwijzingsopdracht van het Hof te buiten gaan. Het Unierecht dwingt de nationale rechter er niet toe om ambtshalve te onderzoeken of het Unierecht is geschonden, wanneer hij daarvoor buiten de grenzen van de rechtsstrijd zou moeten treden.

Ook overigens wordt het cassatieberoep – met toepassing van artikel 81 Wet RO – ongegrond verklaard.

Enigszins anders Conclusie A-G Wattel, ECLI:NL:PHR:2019:276 (NLF 2019/1072, met noot van Soltysik).

Dit arrest van de Hoge Raad illustreert maar weer eens dat het bestuursprocesrecht soms trekjes van een doolhof heeft, waarin je als belastingplichtige of Inspecteur zomaar verdwaald kunt raken. In dit geval was het de belastingplichtige die zich te laat realiseerde dat de terugwijzingsprocedure niet de mogelijkheid bood om opnieuw een oordeel over de verenigbaarheid van de 72%-norm met EU-recht te verkrijgen. Hoewel op het oordeel van de Hoge Raad procesrechtelijk weinig valt af te dingen, vind ik de einduitkomst nogal hardvochtig. In hoeverre mag je nu verwachten dat belastingplichtigen zich realiseren dat een procedure als gevolg van de terugwijzing in twee stukken getrokken wordt, waarbij de terugwijzing zich beperkt tot de expliciet door het Hof benoemde geschilpunten terwijl ten aanzien van de overige geschilpunten rechtstreeks cassatieberoep moet worden ingesteld? Dit geldt temeer nu de door Hof Den Haag bewandelde route in fiscale zaken tamelijk ongebruikelijk is.

Herkansingsfunctie en finale geschilbeslechting

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Autobelastingen
Belastingtijdvak
april 2015
Instantie
HR
Datum instantie
11 juli 2019
Rolnummer
18/02955
ECLI
ECLI:NL:HR:2019:1084
Auteur(s)
Eddo Hageman
Deloitte
NLF-nummer
NLF 2019/1746
Aflevering
1 augustus 2019
Judoreg
NFB2657
bwbr0005537&artikel=8:113,bwbr0005537&artikel=8:115,bwbr0005806&artikel=10&lid=9,bwbr0005813&artikel=8&lid=4

Naar de bovenkant van de pagina