Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (belanghebbende) is in verband met een verdenking van betrokkenheid bij omzetbelastingfraude strafrechtelijk vervolgd. Op basis van fraude-processen-verbaal van de FIOD heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat X in de jaren 2008 tot en met 2011 met zijn deelname aan die fraude inkomsten heeft genoten. De Inspecteur heeft aan X ter zake van deze inkomsten navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2008 tot en met 2010 opgelegd en voor het jaar 2011 voorlopige aanslagen. X is voorafgaand niet door de Inspecteur gehoord.

Voor Hof Den Bosch was in verband daarmee onder meer in geschil of de voorlopige aanslagen (en de daarmee samenhangende beschikkingen) dienen te worden vernietigd wegens schending van het Europees verdedigingsbeginsel.

Het Hof heeft aannemelijk geacht dat X in 2011 beschikte over een kantoorruimte in Duitsland en dat hij (gedeeltelijk) vanuit deze kantoorruimte leiding heeft gegeven aan de activiteiten ter zake waarvan hem de voorlopige aanslagen zijn opgelegd. Hierdoor is volgens het Hof sprake van een situatie die binnen de materiële werkingssfeer van het VWEU (in het bijzonder de vrijheid van vestiging) valt. Daarom dienen voor dat jaar de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten, waaronder het verdedigingsbeginsel, te worden geëerbiedigd, ongeacht het antwoord op de vraag of de in het onderhavige geding toepasselijke nationale wettelijke bepalingen de door het VWEU gewaarborgde verkeersvrijheden schenden. De voorlopige aanslagen over 2011 en de daarbij gegeven beschikkingen werden daarop door het Hof vernietigd.

De staatssecretaris heeft cassatieberoep ingesteld.

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep gegrond. Anders dan waarvan het Hof is uitgegaan, kan aan de enkele omstandigheid dat X beschikte over een kantoorruimte in een andere lidstaat van waaruit hij leiding heeft gegeven aan de activiteiten, niet de gevolgtrekking worden verbonden dat bij het opleggen van de voorlopige aanslagen het verdedigingsbeginsel geldt.

De zaak is verwezen naar Hof Arnhem-Leeuwarden. Voor het geding na verwijzing heeft te gelden dat X niet met succes een beroep kan doen op het verdedigingsbeginsel, omdat (i) de Inspecteur met de voorlopige aanslagen niet uitvoering heeft gegeven aan het recht van de Unie, en (ii) niet is gesteld dat de toegepaste nationale bepalingen in dit geval een beperking vormen van een van de door het VWEU gewaarborgde verkeersvrijheden.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2018/2295, met noot van Dafnomilis).

In dit arrest verduidelijkt de Hoge Raad het toepassingsbereik van het verdedigingsbeginsel. Het verdedigingsbeginsel is van toepassing (i) als nationale belastingwetgeving uitvoering geeft aan het recht van de Unie (zoals onder andere bij de omzetbelasting het geval is) en (ii) als aan de orde is of de toepassing van de nationale belastingwetgeving een – al dan niet gerechtvaardigde – beperking inhoudt van de in het VWEU neergelegde verkeersvrijheden. De Hoge Raad komt tot de slotsom dat de categorieën (i) en (ii) zich niet voordoen, zodat het doek valt voor het beroep op het verdedigingsbeginsel.

Geen strijd met de verkeersvrijheden

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
8 november 2018
Rolnummer
16/02230
ECLI
ECLI:NL:HR:2018:2082
Auteur(s)
Ludwijn Jaeger
Jaeger Advocaten-belastingkundigen
NLF-nummer
NLF 2018/2510
Aflevering
29 november 2018
Judoreg
NFB2005

Naar de bovenkant van de pagina