Samenvatting
De WOZ-waaarde van een woning is voor het belastingjaar 2006 aanvankelijk vastgesteld op 663.000 euro en door de Rechtbank verminderd tot 604.000 euro. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om de waarde verder te verminderen. Wel heeft het de heffingsambtenaar tot een bedrag van 4 euro veroordeeld in de proceskosten van de eigenaar van de woning en heeft het bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht moet vergoeden.
Het cassatieberoep van de eigenaar is gericht tegen het oordeel van het Hof dat er geen aanleiding bestaat om naast vergoeding van het betaalde griffierecht, ook vergoeding van rente daarover te gelasten bij wijze van schadevergoeding.
De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep ongegrond. De grondslag voor vergoeding van griffierecht is gelegen in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Die bepaling voorziet alleen in een vergoeding van het (nominale) bedrag van het betaalde griffierecht, en niet in een vergoeding van rente daarover. Aangezien in artikel 8:74 Awb uitputtend is geregeld welke mogelijkheden de bestuursrechter heeft om een partij te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht is voor een aanvullende vergoeding van rente over het betaalde griffierecht bij wege van schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb geen plaats.
Arrest gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 juli 2009, nr. 08/00699, betreffende een beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Het geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking op de voet van artikel 29a van de Wet WOZ de vastgestelde waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (hierna: de woning) voor het tijdvak 1 januari 2006 tot en met
31 december 2006 bekendgemaakt.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen bij uitspraak de vastgestelde waarde gehandhaafd.
De Rechtbank te Alkmaar (nr. 06/2738 Woz) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigd en de waarde verminderd.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de waarde verminderd, het verzoek tot schadevergoeding afgewezen en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 4. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.1. De vierde klacht is gericht tegen het oordeel van het Hof dat er geen aanleiding bestaat om naast vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht, ook vergoeding van rente daarover te gelasten bij wijze van schadevergoeding.
3.1.2. Deze klacht faalt. De grondslag voor vergoeding van griffierecht is gelegen in artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Die bepaling voorziet alleen in vergoeding van het (nominale) bedrag van het betaalde griffierecht, en niet in vergoeding van rente daarover. In overeenstemming met de rechtspraak van andere hoogste bestuursrechters is de Hoge Raad van oordeel dat in artikel 8:74 Awb uitputtend is geregeld welke mogelijkheden de bestuursrechter heeft om een partij te veroordelen tot een vergoeding in verband met de heffing van griffierecht (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 juli 2004, RSV 2004/85, LJN AQ5516, en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
17 oktober 2007, nr. 200700778/1, LJN BB5817). Voor een aanvullende vergoeding van rente over het betaalde griffierecht bij wege van schadevergoeding op de voet van artikel 8:73 van de Awb, is dan ook geen plaats.
3.2. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2010.