Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(190)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

Een vrouw was in 2006 op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
Zij was eigenaar van een aantal landerijen en opstallen.
De landerijen en de opstallen werden gebruikt in de door haar echtgenoot gedreven landbouwonderneming.
De landerijen zijn met ingang van 1 januari 2006 verpacht aan een firma.
In de aangiften IB/PVV voor de jaren 2001 tot en met 2005 heeft de vrouw onder de benaming pacht als resultaat uit een werkzaamheid een vergoeding aangegeven ter zake van de terbeschikkingstelling van de landerijen en de opstallen aan haar echtgenoot.
In de aangifte over 2006 heeft ze vermeld dat die terbeschikkingstelling in dat jaar is beëindigd.
In verband hiermee heeft ze als resultaat uit een werkzaamheid een boekwinst op de opstallen en een boekverlies op de landerijen in aanmerking genomen.
De inspecteur heeft de aangifte echter gecorrigeerd en in plaats van het hiervoor genoemde boekverlies in het belastbare inkomen uit werk en woning begrepen het positieve verschil tussen de waarde van de landerijen in vrij opleverbare staat op 1 maart 2006 en de waarde van de landerijen in verpachte staat op 1 januari 2001
Voor Hof Arnhem-Leeuwarden was onder meer in geschil of de inspecteur zich terecht heeft beroepen op de zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast wegens het niet doen van de vereiste aangifte.
Volgens het Hof kan slechts dan worden gezegd dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien het verzwegen bedrag aan belasting in verhouding tot het totale bedrag van de verschuldigde belasting aanzienlijk is.
Het Hof kwam vervolgens tot het oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw voor het jaar 2006 niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
Volgens de Hoge Raad heeft het Hof dit oordeel ontoereikend gemotiveerd.
De zaak is verwezen naar Hof Amsterdam.
De Hoge Raad merkt hierbij op dat bij de beoordeling of de ingediende aangifte één of meer gebreken heeft die ertoe leiden dat de volgens die aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting, moet worden uitgegaan van het te betalen bedrag aan belasting na verrekening van eventuele voorheffingen en heffingskortingen.

Metadata

Belastingtijdvak
2006
Instantie
HR
Datum instantie
9 januari 2015
Rolnummer
13/03820
ECLI
ECLI:NL:HR:2015:17
bwbid=bwbr0&artikel=27e

Naar de bovenkant van de pagina