Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

Een BV exploiteert een rederij welke in en vanuit Amsterdam rondvaarten verzorgt over onder meer de Amsterdamse grachten, het IJ, de haven en de Amstel. De BV heeft aangiften vermakelijkheidsretributie te water gedaan en heeft de aangegeven bedragen voldaan. Tegen de eigen voldoeningen op aangifte is vervolgens bezwaar gemaakt.
Het Hof is van oordeel dat de BV met een door haar gedaan onderzoek aannemelijk heeft gemaakt dat de heffing van vermakelijkheidsretributie in een meerderheid van met de BV vergelijkbare gevallen achterwege is gebleven. Met toepassing van de meerderheidsregel heeft het Hof vastgesteld dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, de uitspraken op bezwaar vernietigd en terugbetaling gelast.
Tegen dit oordeel heeft Amsterdam cassatieberoep ingesteld.
Het Hof heeft geoordeeld dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt wanneer in een meerderheid van de met de BV vergelijkbare gevallen een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het gelijkheidsbeginsel en de meerderheidsregel ook van toepassing zijn als sprake is van een belasting die wordt voldaan op aangifte.
Bij de beoordeling van het beroep van de BV op de meerderheidsregel, heeft het Hof niet vastgesteld of ten aanzien van de door de BV gesignaleerde potentiƫle retributieplichtigen sprake was van belastingplicht, en het achterwege blijven van naheffing dus betekent dat geen juiste wetstoepassing heeft plaatsgevonden. Evenmin heeft het Hof vastgesteld of de heffingsambtenaar in de gesignaleerde gevallen, voor zover daarin sprake was van belastingplicht, over alle benodigde gegevens beschikte om de wet juist toe te passen en hij desondanks naheffing achterwege heeft gelaten. Het Hof is aldus van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan, aldus de Hoge Raad. Het cassatieberoep van Amsterdam is in zoverre gegrond.
Ook de BV heeft cassatieberoep ingesteld omdat het Hof heeft nagelaten het verzoek tot vergoeding van de wettelijke rente te behandelen en toe te kennen.
Indien het beroep in het onderhavige geval na verwijzing gegrond wordt verklaard omdat de heffingsambtenaar ten tijde van de voldoening op aangifte door de BV in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelde en daarom teruggaaf van die op aangifte voldane retributie moet worden verleend, brengt dit in beginsel volgens de Hoge Raad mee dat gevolg moet worden gegeven aan het verzoek om rentevergoeding vanaf de datum van die voldoening (vgl. HR 1 juli 1993, nr. 15137, LJN ZC1036). Omdat bij een dergelijke teruggaaf van vermakelijkheidsretributie niet een wettelijke regeling tot vergoeding van invorderingsrente en/of heffingsrente van toepassing is, moet worden aangenomen dat schade in de vorm van rentenadeel is geleden waarop de regeling van de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) van toepassing is.
De zaak wordt verwezen. Anders A-G IJzerman.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Belastingtijdvak
2005
Instantie
HR
Datum instantie
13 juli 2012
Rolnummer
11/00162
ECLI
ECLI:NL:HR:2012:BV0264
ECLI:NL:PHR:2012:BV0264
bwbid=bwbr0&artikel=229

Naar de bovenkant van de pagina