Direct naar content gaan

Samenvatting

Op 17 april 2014 is namens X en echtgenote X1 een beroep op de inkeerregeling gedaan in verband met twee niet aangegeven buitenlandse bankrekeningen. De Inspecteur heeft daarop om nadere informatie verzocht. X is in 2015 overleden. De Inspecteur heeft vastgesteld dat de gevraagde gegevens en inlichtingen niet zijn verstrekt en heeft daarom op 30 november 2015 (X) en op 22 februari 2016 (X1) informatiebeschikkingen afgegeven voor de jaren 2001 tot en met 2013. In geschil is of de Inspecteur terecht de informatiebeschikkingen heeft vastgesteld.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft eerst de vraag behandeld naar welk moment de rechtmatigheid van de informatiebeschikkingen dient te worden getoetst. Dat is 30 november 2015 resp. 22 februari 2016. De Inspecteur heeft zich op dat moment geen oordeel kunnen vormen over de vraag of de vereiste aangifte is gedaan, omdat X en X1 geen enkel inzicht hebben gegeven in de saldi van de twee buitenlandse bankrekeningen in de jaren 2001 tot en met 2013.

Dat X vóór het opleggen van de informatiebeschikkingen is overleden leidt volgens het Hof niet tot vernietiging van de informatiebeschikkingen omdat ook na het overlijden van X omkering en verzwaring van de bewijslast kan worden toegepast. Ten aanzien van de reikwijdte van de informatiebeschikkingen heeft het Hof geoordeeld dat de informatiebeschikkingen moeten worden beperkt tot de twee in de inkeerbrief vermelde bankrekeningen.

De erven X en X1 hebben met twee middelen cassatieberoep ingesteld tegen het oordeel van het Hof dat de Inspecteur zich op het toetsingsmoment geen oordeel kon vormen over de vraag of de vereiste aangifte is gedaan en tegen het oordeel van het Hof dat belanghebbenden onvoldoende informatie hebben verstrekt over de in de inkeerbrief vermelde bankrekeningen. Volgens A-G IJzerman falen beide middelen.

Het incidenteel beroep in cassatie van de staatssecretaris is volgens de A-G wel gegrond. Het Hof is van een onjuiste rechtsopvatting uitgegaan door te oordelen dat artikel 47 AWR niet zo ruim kan worden uitgelegd dat dit artikel ook ziet op de op het toetsingsmoment van de afgifte van de informatiebeschikkingen nog onbekende buitenlandse bankrekeningen. De Inspecteur kon in redelijkheid vermoeden dat er nog meer buitenlandse bankrekeningen waren, zodat hij in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen dat de gevraagde informatie van belang kan zijn voor de belastingheffing.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2001-2013
Instantie
A-G
Datum instantie
17 maart 2021
Rolnummer
20/00892
ECLI
ECLI:NL:PHR:2021:262
Auteur(s)
Wendy Nent
BDO
NLF-nummer
NLF 2021/0886
Aflevering
29 april 2021
Judoreg
NFB4292
bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=47,bwbr0002320&artikel=52a,bwbr0002320&artikel=52a

Naar de bovenkant van de pagina