Direct naar content gaan

Samenvatting

Aan X (belanghebbende) zijn navorderingsaanslagen IB/PVV 2010, 2011 en 2012 opgelegd met vergrijpboetes vanwege (door de adviseur) niet aangegeven pgb-inkomsten. Ten aanzien van de navorderingsaanslag over 2010 was in geschil of deze tijdig is opgelegd. Voorts is voor alle jaren in geschil of X grove schuld kan worden verweten in de samenwerking met zijn adviseur bij het doen van de aangiften.

De aangifte IB/PVV 2010 is ingediend op 11 april 2011. De adviseur heeft op 23 april 2011 met toepassing van de zogenoemde Beconregeling verzocht om uitstel voor indiening van de aangifte. De Inspecteur heeft conform het verzoek uitstel verleend tot 1 mei 2012. De navorderingsaanslag is opgelegd met dagtekening 26 november 2016.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat de termijn om na te vorderen over het jaar 2010 niet is verlengd met de duur van het verleende uitstel voor indiening van de aangifte IB/PVV voor dat jaar omdat die aangifte al was ingediend toen het uitstel werd gevraagd. Het Hof heeft daaruit geconcludeerd dat ten tijde van het opleggen van de navorderingsaanslag de daarvoor geldende termijn was overschreden en dat Rechtbank Noord-Nederland terecht de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking inzake heffingsrente heeft vernietigd.

Tegen dit oordeel heeft de staatssecretaris cassatieberoep ingesteld en de Hoge Raad stelt hem in het gelijk. De staatssecretaris betoogt terecht dat een door de Inspecteur verleend uitstel ook een uitstel in de zin van artikel 16, lid 3, AWR is indien op het moment van het verlenen van het uitstel de aangifte al is ingediend. Voor dat geval is niet in geschil dat de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd.

X heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld tegen het oordeel van het Hof inzake de vergrijpboetes. Ook het incidenteel cassatieberoep is gegrond. Het Hof is ervan uitgegaan dat X alle voor de aangifte benodigde informatie aan de adviseur heeft verstrekt. Dan is er geen grond voor het oordeel dat X bij de samenwerking met de toenmalige adviseur niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van hem kon worden gevergd en dat hij niet op de juistheid van de door die adviseur opgestelde aangiften mocht vertrouwen. Het enkele feit dat X wist dat de inkomsten uit de pgb’s belastbaar waren, brengt nog niet mee dat hij heeft moeten opmerken dat de inkomsten in de door de adviseur opgemaakte aangiften afweken van de door hem verstrekte informatie.

Conform Conclusie A-G IJzerman (NLF 2020/0226, met noot van Hageman).

Deze noot heeft tevens betrekking op het gelijkluidende arrest van dezelfde datum (NLF 2020/0695).

In dit arrest komen twee formeelrechtelijke vraagstukken aan bod. Het eerste, meer algemene twistpunt betreft de vraag of de navorderingstermijn met het verleende uitstel wordt verlengd indien pas om dat uitstel is verzocht (en verleend) nadat de aangifte al is ingediend. Het tweede aspect heeft betrekking op de vergrijpboete, meer specifiek het bewijs van grove schuld van belastingplichtige. 

Uitstel en verlenging navorderingstermijn

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2010-2012
Instantie
HR
Datum instantie
28 februari 2020
Rolnummer
19/01242
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:254
Auteur(s)
mr. dr. I.J. Krukkert
Belastingdienst
NLF-nummer
NLF 2020/0668
Aflevering
19 maart 2020
Judoregnummer
JCDI:NFB3119
bwbr0002320&artikel=9&lid=2,bwbr0002320&artikel=11&lid=3,bwbr0002320&artikel=16&lid=3,bwbr0002320&artikel=16&lid=3,bwbr0002320&artikel=67d&lid=1,bwbr0002320&artikel=67e,bwbr0002320&artikel=67e&lid=1,bwbr0002320&artikel=67e,bwbr0002320&artikel=67f&lid=1,bwbr0002672&artikel=25b&lid=3

Naar de bovenkant van de pagina