Direct naar content gaan

Samenvatting

Stichting X (belanghebbende) heeft in 2013 een appartementencomplex laten bouwen. Zij heeft de voorbelasting die betrekking heeft op de bouw van voor verhuur bestemde appartementen in aftrek gebracht. Dit omdat een belaste (integratie)levering te verwachten was. Per 1 januari 2014, nog voordat de appartementen in gebruik werden genomen, is deze (integratie)heffing komen te vervallen.

X heeft in 2014 geen voorbelasting in aftrek gebracht voor de bouw van de appartementen. In augustus 2014 zijn een viertal appartementen vrijgesteld van omzetbelasting verhuurd. Vanwege de eerste ingebruikneming op 1 augustus 2014 is de in aftrek gebrachte voorbelasting ter zake van de vier appartementen in één keer herzien.

In geschil is of de herrekening in één keer van de in aftrek gebrachte voorbelasting op de voet van artikel 15, lid 4, Wet OB 1968 in strijd is met artikel 187 Btw-richtlijn.

Volgens Hof Amsterdam is dat niet het geval. Het enkele feit dat de ‘15-4-correctie’ in één keer plaatsvindt, brengt niet mee dat het uiteindelijke resultaat van de regeling niet in overeenstemming kan worden geacht met de Btw-richtlijn. Een mogelijk liquiditeitsvoor- of nadeel, zoals door X is gesteld, dat is gelegen in de temporisering, kan daar niet aan afdoen. Dit oordeel vindt ook steun in HR 4 december 2009, 07/13230, ECLI:NL:HR:2009:BG4109, r.o. 3.5.2, aldus het Hof.

X bestrijdt in cassatie het oordeel van het Hof dat artikel 15, lid 4, Wet OB 1968 in overeenstemming is met de Btw-richtlijn.

A-G Ettema geeft de Hoge Raad in overweging om over de onderhavige kwestie een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie. Mocht de Hoge Raad oordelen dat de Nederlandse herzieningsregeling richtlijnconform is, dan dient het cassatieberoep van X volgens de A-G ongegrond te worden verklaard. Dit geldt ook indien de Hoge Raad op andere gronden dan het Hof oordeelt dat de Nederlandse herzieningsregeling richtlijnconform is.

Het belang in deze zaak

Belanghebbende heeft btw op investeringsgoederen afgetrokken, vanwege beoogd btw-belast gebruik (integratieheffing). Het beoogde btw-belaste gebruik vond echter niet plaats, omdat de integratieheffing tussentijds werd afgeschaft. Artikel 15, lid 4, Wet OB 1968 verplicht belanghebbende dan om op het moment van eerste ingebruikname de afgetrokken btw terug te betalen aan de fiscus via een ‘herziening ineens’. Voor belanghebbende een behoorlijk nadelige cashflow-impact. Zeker in vergelijking met de systematiek van de Btw-richtlijn. Artikel 187 Btw-richtlijn kent namelijk geen herziening ineens, maar schrijft voor dat herziening voor investeringsgoederen moet worden gespreid over een aantal jaren. De vraag rijst of de Nederlandse systematiek (herziening ineens) strijdig is met de systematiek van de Btw-richtlijn (herziening gespreid over een aantal jaren). A-G Ettema concludeert dat deze vraag aan het HvJ moet worden voorgelegd.

Herziening ineens

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
Derde kwartaal 2014
Instantie
A-G
Datum instantie
7 mei 2018
Rolnummer
17/00799
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:479
Auteur(s)
Andy van Esdonk
Meijburg & Co
NLF-nummer
NLF 2018/1257
Aflevering
14 juni 2018
Judoreg
NFB1564
bwbr0002629&artikel=15&lid=4,celex32006l0112&artikel=187

Naar de bovenkant van de pagina