Direct naar content gaan

Gerelateerde content

Samenvatting

SEB Lizingas, de rechtsvoorgangster van SEB Bankas, heeft in maart 2007 percelen grond gekocht. Partijen gingen ervan uit dat het de belaste levering van een bouwterrein betrof. Lizingas heeft de btw over deze handeling voldaan en afgetrokken van de door haar over maart 2007 verschuldigde btw.

De verkoper heeft in 2010 een creditnota opgesteld alsmede een nieuwe factuur waarbij geen btw in rekening werd gebracht. De verkoper meende dat de betrokken verkoop uiteindelijk geen levering van een bouwterrein vormde, waardoor die verkoop niet aan btw was onderworpen.

De belastingdienst is van oordeel dat de levering van de betrokken percelen grond inderdaad een vrijgestelde handeling was. Zij heeft de afdracht van de ten onrechte afgetrokken btw gelast, te vermeerderen met vertragingsrente, alsmede Bankas een fiscale geldboete opgelegd.

De verwijzende rechter vraagt zich af over welk tijdvak herziening moet plaatsvinden wanneer sprake is van wijziging van de btw-grondslag (startpunt van de verjaringstermijn) en heeft prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ.

Het HvJ verklaart voor recht:

  1. De in artikel 184 Btw-richtlijn vervatte verplichting tot herziening van een ten onrechte toegepaste aftrek van btw geldt ook indien de oorspronkelijk toegepaste aftrek niet wettig kon plaatsvinden omdat de handeling die tot de aftrek heeft geleid, van btw was vrijgesteld.
  2. De in artikel 187 t/m 189 Btw-richtlijn vervatte regeling tot herziening van de btw is niet van toepassing in een geval als in het hoofdgeding.
  3. Ingeval de oorspronkelijk toegepaste btw-aftrek niet wettig kon plaatsvinden, is het aan de lidstaten om met eerbiediging van de beginselen van het Unierecht, in het bijzonder het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, te bepalen op welke datum de verplichting tot herziening van de ten onrechte toegepaste btw-aftrek ontstaat en over welke periode deze herziening moet plaatsvinden. Het is aan de nationale rechter om na te gaan of deze beginselen in een geval als in het hoofdgeding worden geëerbiedigd.

Het zal veel ondernemers ongetwijfeld al eens overkomen zijn: btw op kosten werd volledig afgetrokken om er na enkele jaren achter te komen dat deze in het geheel niet aftrekbaar is. In Nederland zal de ondernemer op basis van de actieve informatieplicht sinds 2012 verplicht zijn om de onjuiste btw-aangifte te corrigeren. Dit moet gedaan worden zodra hem bekend is of is geworden dat eerder verstrekte gegevens en inlichtingen onjuist of onvolledig zijn. In het onderhavige arrest SEB Bankas heeft het HvJ nu verduidelijkt dat een vereiste tot correctie in een situatie waar btw van meet af aan niet aftrekbaar was, (ook) volgt uit de herzieningsregels zoals vastgelegd in artikel 184 en 185 Btw-richtlijn. Het is daarbij aan de lidstaten om in de nationale wetgeving vast te leggen op welke wijze de btw vervolgens moet worden herzien. En op precies dit punt wordt dit arrest interessant.

In navolging van bovenstaande is het aan de lidstaten om vast te stellen op welk moment de verplichting tot herziening ontstaat en over welke periode deze herziening moet plaatsvinden. Deze elementen zijn mede relevant om de omvang van eventueel te betalen rentes en boetes te bepalen die, zeker in de Zuid- en Oost-Europese landen, flink kunnen oplopen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het HvJ zich in dit arrest genoodzaakt voelt om nog maar eens te verduidelijken dat lidstaten bij het opstellen van de nationale regels uiteraard gebonden zijn aan het Unierecht waaronder fundamentele beginselen zoals het proportionaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Het HvJ merkt op dat uit dit laatste beginsel mogelijk volgt dat een vervaltermijn voor de herziening niet kan worden gekoppeld aan toevalligheden zoals het – door de Litouwse regering voorgestane – moment waarop een ondernemer bekend wordt met de onwettige aftrek van voorbelasting. Een ondernemer moet namelijk zijn rechten en plichten ten opzichte van de belastingdienst kunnen kennen. Hij kan dus niet voor onbepaalde tijd in een situatie blijven waarin hij feitelijk niet weet waar hij aan toe is. Het HvJ laat het helaas aan de nationale rechter over om te beoordelen of in casu inderdaad sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Zie ik het goed dan zou dit het geval kunnen zijn en is de vervolgvraag of de Nederlandse actieve informatieplicht ook niet dient te worden beperkt.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2007 e.v.
Instantie
HvJ
Datum instantie
10 april 2018
Rolnummer
C‑532/16
ECLI
ECLI:EU:C:2018:228
Auteur(s)
Elze Terra
EY
NLF-nummer
NLF 2018/0956
Aflevering
3 mei 2018
Judoreg
NFB1467
celex32006l0112&artikel=184,celex32006l0112&artikel=186,celex32006l0112&artikel=187,celex32006l0112&artikel=189,celex32006l0112&artikel=189,bwbr-btw-ri&artikel=184,bwbr-btw-ri&artikel=186,bwbr-btw-ri&artikel=187,bwbr-btw-ri&artikel=189,bwbr-btw-ri&artikel=189

Naar de bovenkant van de pagina