Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) drijft internationaal handel in stalen en ijzeren bevestigingsmiddelen. Met het oog op verkoop in de Europese Unie koopt zij deze producten onder meer in bij fabrikanten en leveranciers, gevestigd in het Verre Oosten waaronder China. Voor de invoer van deze goederen zijn antidumpingrechten verschuldigd, maar deze worden door X middels overlading in Maleisië, ontweken.

De Europese Commissie heeft vervolgens het antidumpingrecht uitgebreid tot stalen en ijzeren bevestigingsmiddelen die zijn verzonden uit Maleisië (Uitvoeringsverordening 723/2011). Na de inwerkingtreding van deze verordening heeft de Inspecteur van X in totaal € 587.802,20 aan antidumpingrechten geheven.

Hof Amsterdam heeft het standpunt van X verworpen dat Uitvoeringsverordening 723/2011 middels prejudiciële vragen door het HvJ ongeldig zou moeten worden verklaard.

Anders dan het Hof besluit de Hoge Raad wel om prejudiciële vragen te stellen aan het HvJ. De Hoge Raad oordeelt dat uit de rechtspraak van het HvJ volgt dat het niet in acht nemen van procedurele voorschriften tot nietigheid van een handeling kan leiden op grond van schending van een wezenlijk vormvoorschrift (zie HvJ 10 februari 1998, C-263/95 (Duitsland/Commissie), ECLI:EU:C:1998:47, r.o. 32 en HvJ 24 juni 2015, C-263/13 P (Spanje/Commissie), ECLI:EU:C:2015:415, r.o. 56). Aan het HvJ is gevraagd of artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie aldus moet worden geïnterpreteerd dat een belanghebbende de wettigheid van een besluit van een instelling van de Unie dat door nationale autoriteiten ten uitvoer moet worden gelegd, kan bestrijden met een beroep op schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van de verdragen of van enige uitvoeringsregeling daarvan, dan wel wegens misbruik van bevoegdheid.

De zaak is aangehouden.

Achtergrond antidumpingrechten

In het onderhavige geval heeft belanghebbende in Nederland aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van zogenoemde ijzeren en stalen bevestigingsmaterialen van oorsprong uit Maleisië. Bij Verordening 91/2009 heeft de Raad van de EU met ingang van 1 februari 2009 voor dit soort materialen van oorsprong uit China een antidumpingrecht vastgesteld. De Raad heeft dit antidumpingrecht vervolgens bij Uitvoeringsverordening 723/2011 uitgebreid tot ijzeren en stalen bevestigingsmaterialen die worden verzonden vanuit Maleisië. De achterliggende gedachte was dat de antidumpingrechten uit China werden ontweken door verlegging van de handelsstroom via Maleisië. Daarop hebben de douaneautoriteiten bij belanghebbende alsnog de antidumpingrechten nagevorderd.

Middel 1: bij Maleisische oorsprong géén antidumpingrechten

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2012
Instantie
HR
Datum instantie
9 november 2017
Rolnummer
15/04667
ECLI
ECLI:NL:HR:2017:2820
Auteur(s)
Arjan Wolkers
Hertoghs advocaten
NLF-nummer
NLF 2017/2794
Aflevering
30 november 2017
Judoreg
NFB979

Naar de bovenkant van de pagina