Direct naar content gaan

Samenvatting

Een man is in het kader van het zogenoemde Rekeningenproject geïndentificeerd als rekeninghouder bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux). Volgens een microfiche bedroeg het saldo van de rekeningen op 31 januari 1994, omgerekend in Nederlandse guldens, ƒ 649.665,20. De man heeft gesteld dat hij de rekeningen in 1991 of eerder heeft geopend ten behoeve van een in China woonachtige vriend en dat de tegoeden op een heel klein deel na aan die vriend toebehoren. Volgens Hof Amsterdam heeft de man die stellingen echter niet aannemelijk gemaakt. Volgens het Hof was de man gerechtigd tot het tegoed op de rekeningen en de genieter van de daaruit genoten inkomsten. De man komt in cassatie tevergeefs tegen dit oordeel op.
Het Hof heeft verder geoordeeld dat de inspecteur het bewijs heeft geleverd dat het aan opzet van de man is te wijten dat te weinig vermogensbelasting en IB/PVV over de jaren 1990 tot en met 1996 is geheven.
De inspecteur die in een KB-Luxzaak een boete heeft opgelegd, kan in geval van geschil in beginsel met gebruik van een bewijsvermoeden voldoen aan de op hem rustende last te bewijzen dat het beboetbare feit is gepleegd. Bij de beoordeling of met gebruik van een bewijsvermoeden het bewijs is geleverd dat van de belastingplichtige te weinig belasting is geheven, dient daarbij onderscheid te worden gemaakt tussen een aantal perioden, aldus de Hoge Raad. Dit geldt ook bij de beoordeling van de vraag of de belastingplichtige een aangifte voor een dergelijke heffing onjuist dan wel onvolledig heeft gedaan. De Hoge Raad gaat uitgebreid in op de verschillende perioden.
Het Hof heeft in het kader van zijn oordeel over de boeten met betrekking tot alle in geschil zijnde jaren geoordeeld dat de man in zijn aangiften ten onrechte geen melding heeft gemaakt van de op zijn naam staande rekeningen bij KB-Lux en de rente-inkomsten daaruit, dat de aangiften voor al deze jaren daarom onjuist zijn geweest en dat daardoor aanzienlijke bedragen buiten de belastingheffing zijn gehouden.
Volgens de Hoge Raad heeft het Hof het bewijs voor de jaren vanaf 1993 terecht ontleend aan een niet-ontzenuwd bewijsvermoeden.
Voor de jaren voorafgaand aan 1993 kan het bewijs dat te weinig belasting is geheven, als element van het beboetbare feit, niet worden ontleend aan een niet-ontzenuwd bewijsvermoeden. Voor die jaren zal de boete dus slechts stand kunnen houden indien de inspecteur dit bewijs op andere wijze levert. Voor dit bewijs is volgens de Hoge Raad niet voldoende dat het per 31 januari 1994 aanwezige saldo op de rekening(en) bij de KB-Lux niet vóór die datum kan zijn opgebouwd indien slechts acht zou worden geslagen op de bij de Belastingdienst bekende inkomsten, vermogensbestanddelen en uitgaven van de belastingplichtige.
In het onderhavige geval heeft het Hof zijn oordeel kennelijk mede doen steunen op de verklaring van de man dat hij de rekening in 1991 of eerder heeft geopend. Dat acht de Hoge Raad voldoende bewijs.
Het cassatieberoep van de man wordt ook met betrekking tot de boete ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Inkomstenbelasting
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1990 - 1996
Instantie
HR
Datum instantie
29 juni 2013
Rolnummer
11.04152
ECLI
ECLI:NL:HR:2013:63
bwbr0002320&artikel=67d&lid=1,bwbr0002320&artikel=67d&lid=5,bwbr0002320&artikel=67e&lid=1,bwbr0002320&artikel=67e&lid=6

Naar de bovenkant van de pagina