Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft verzocht om terugbetaling van antidumpingrechten. De verzoeken hebben betrekking op aangiften voor het in het vrije verkeer brengen van schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Vietnam. De verzoeken zijn afgewezen.

In geschil is in de eerste plaats de rechtmatigheid van Uitvoeringsverordeningen 2016/1647 en 2016/1731 betreffende het opnieuw instellen van een definitief antidumpingrecht op schoeisel met bovendeel van leder van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Vietnam en inning van het voorlopig recht op dit product gefabriceerd door producenten uit eerdergenoemde landen.

Rechtbank Noord-Holland heeft geoordeeld dat X geen gronden heeft aangevoerd, althans onvoldoende gemotiveerd, die de geldigheid van voornoemde uitvoeringsverordeningen aantasten.

X heeft vervolgens betoogd dat de wederingestelde antidumpingrechten niet binnen de driejaarstermijn van artikel 221, lid 3, CDW zijn medegedeeld, hetgeen volgens X moet leiden tot terugbetaling van de reeds voldane antidumpingrechten. De Rechtbank volgt X hierin niet. In het kader van de beoordeling van de verzoeken om terugbetaling van de destijds voldane rechten kan X zich niet beroepen op een wettelijke termijn die zou hebben te gelden voor het mededelen van een (nieuwe) douaneschuld, zodat de Rechtbank niet toekomt aan de beoordeling hiervan. De Inspecteur heeft de verzoeken om teruggaaf terecht afgewezen.

In hoger beroep heeft X gewezen op de uitspraak van Rechtbank Noord-Holland van 17 januari 2019 (16/3076, ECLI:NL:RBNHO:2019:172, NLF 2019/0534), waarin de Rechtbank (in een andere samenstelling) in een vrijwel identiek geval een uitspraak heeft gedaan die haaks staat op de uitspraak van diezelfde Rechtbank in de onderwerpelijke zaak. Hof Amsterdam verwerpt het standpunt van X dat daarmee sprake zou zijn van een schending van het gelijkheidsbeginsel of het beginsel van rechtszekerheid. Het Hof doet thans ook in die zaak in hoger beroep uitspraak zodat geen sprake meer is van uiteenlopende uitspraken, nog daargelaten dat de Hoge Raad als hoogste nationale rechter de rechtseenheid in laatste instantie bewaakt. Het Hof verwerpt alle stellingen en bevestigt het oordeel van de Rechtbank.

Metadata

Rubriek(en)
Douane
Belastingtijdvak
2011
Instantie
Hof Amsterdam
Datum instantie
18 januari 2021
Rolnummer
19/00863; 19/00864
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2021:57
NLF-nummer
NLF 2021/0349
Aflevering
11 februari 2021

Naar de bovenkant van de pagina