Direct naar content gaan

Samenvatting

De activiteiten van X (bv; belanghebbende) bestaan uit bewindvoering. X wordt bij beschikking door de kantonrechter aangewezen als bewindvoerder (de aanwijzingsbeschikking) en ontvangt voor haar werkzaamheden een vergoeding.

In hoger beroep is in geschil of X voor haar werkzaamheden de sociaal-culturele vrijstelling van artikel 11, lid 1, aanhef en onderdeel f, Wet OB 1968 ten deel valt. Dat is volgens Hof Den Haag het geval. Volgens het Hof zijn de in geding zijnde werkzaamheden niet anders te kwalificeren dan als prestaties die zijn te rangschikken onder de in geding zijnde vrijstelling. Het Hof neemt in aanmerking dat de werkzaamheden, naar het karakter en de inhoud van sociale aard, zijn te kwalificeren als door een instelling als zodanig verrichte diensten van schuldhulpverlening. Mede door de onderlinge verwevenheid moeten de werkzaamheden als een eenheid worden aangemerkt en vormen deze voor de heffing van omzetbelasting met maatschappelijk werk nauw samenhangende werkzaamheden.

De Inspecteur stelt volgens het Hof ten onrechte dat op X de bewijslast rust aan te tonen dat met het toepassen van de vrijstelling geen sprake is van concurrentieverstoring. Los daarvan is, gelijk X op de zitting niet afdoende weersproken heeft gesteld, ook niet gebleken dat in dit geval door de vrijstelling enige betekenisvolle verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt.

Het hoger beroep van X is gegrond. De andersluidende uitspraak van Rechtbank Den Haag wordt vernietigd.

Metadata

Rubriek(en)
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2015-2017
Instantie
Hof Den Haag
Datum instantie
8 oktober 2020
Rolnummer
20/00452; 20/00453; 20/00454; 20/00455; 20/00456; 20/00457
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2020:2554
NLF-nummer
NLF 2021/0223
Aflevering
28 januari 2021
bwbr0002629&artikel=11&lid=1,bwbr0002629&artikel=11&lid=1

Naar de bovenkant van de pagina