Direct naar content gaan

Samenvatting

X (bv; belanghebbende) heeft bezwaar gemaakt tegen een beschikking van de Inspecteur naar aanleiding van een aanvraag voor het eigenrisicodragerschap voor de werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (hierna: WGA) met ingang van 1 juli 2011. De beschikking is gedagtekend 14 april 2011 en vermeldt in de adressering de naam en het postadres van X.

Op 26 juli 2016 heeft X bezwaar gemaakt tegen de beschikking. De Inspecteur heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege niet-verschoonbare termijnoverschrijding.

Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de beschikking aan X is verzonden en dat die verzending heeft plaatsgevonden naar het juiste adres.

In cassatie bestrijdt X dit oordeel met een aantal klachten. Een van de klachten houdt in dat onduidelijk is hoe het Hof uit de door de Inspecteur overgelegde bescheiden heeft kunnen opmaken dat de beschikking daadwerkelijk aan X is verzonden. X stelt de beschikking niet te hebben ontvangen.

Deze klacht slaagt. Uit de rapportage van de Inspecteur kan worden opgemaakt dat de beschikking ten name van X is geregistreerd. Tevens blijkt daaruit dat op 7 april 2011 onder meer 93 formulieren met nummer LH427 zijn geproduceerd die deel uitmaken van 899 formulieren die op 13 april 2011 ter post zijn bezorgd. Weliswaar is in de rapportage vermeld dat de beschikking ten name van X deel uitmaakte van de hiervoor vermelde 93 formulieren met nummer LH427, maar uit de bij die rapportage gevoegde bewijsstukken is dit niet af te leiden. Het oordeel van het Hof dat de Inspecteur met de overgelegde rapportage aannemelijk heeft gemaakt dat de beschikking aan X is verzonden, is daarom in het licht van de betwisting van de ontvangst van de beschikking door X onvoldoende gemotiveerd.

De zaak is verwezen naar Hof Den Haag.

Of een beschikking al dan niet (tijdig) is verzonden aan een belastingplichtige is een kwestie van feitelijke aard. Toch zien wij nu voor de tweede maal in korte tijd een arrest van de Hoge Raad hierover.

Evenals in het arrest van 7 februari jl. is de Hoge Raad kritisch op de motivering van het bewijsoordeel van het Hof omtrent de verzending van een beschikking. Terecht naar mijn mening. Of een beschikking al dan niet (tijdig) is verzonden, is voor belastingplichtigen namelijk van wezenlijk belang voor de rechtsbescherming, zoals het vaststellen van het begin van de bezwaartermijn.

De aanvang van de bezwaartermijn hangt in de onderhavige zaak af van de bekendmaking van de beschikking. Bekendmaking van een beschikking door de Inspecteur geschiedt door toezending of uitreiking van de beschikking aan belanghebbende. Toezending betekent: het ter post bezorgen van de beschikking. Daarvoor is vereist dat de beschikking wordt aangeboden aan PostNL. Het is aan de Inspecteur om aannemelijk te maken dat de terpostbezorging op juiste wijze heeft plaatsgevonden wanneer de belastingplichtige betwist de beschikking te hebben ontvangen. Dat geldt ook wanneer een bezwaarschrift pas vijf jaar na dagtekening van die beschikking wordt ingediend.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
2011
Instantie
HR
Datum instantie
16 april 2020
Rolnummer
19/03593
ECLI
ECLI:NL:HR:2020:674
Auteur(s)
Lisa van Esdonk-Bongaarts
Hertoghs advocaten
NLF-nummer
NLF 2020/1070
Aflevering
7 mei 2020
Judoreg
NFB3236
bwbr0005537&artikel=3:41,bwbr0005537&artikel=3:41,bwbr0005537&artikel=6:11,bwbr0005537&artikel=6:11,bwbr0017745&artikel=40,bwbr0017745&artikel=40

Naar de bovenkant van de pagina