Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent

Samenvatting

De minister van EZK (de minister) heeft de verzoeken van X (bv) om een tegemoetkoming vaste lasten (TVL ) afgewezen, omdat niet zou zijn voldaan aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van ten minste 30% omzetverlies.

Uit de relevante artikelen van de TVL volgt dat ondernemingen die aangiften omzetbelasting doen, hun omzet moeten aantonen met die aangiften, die zijn gedaan overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet OB 1968. De regelgever heeft daar bewust voor gekozen in verband met de uitvoerbaarheid van de TVL en de beperking van de administratieve lasten.

In deze zaak heeft X bij de aanvraag opgegeven dat zij in de referentieperiode een omzet van € 437.129 had. Uit de gegevens die de minister bij de Belastingdienst heeft opgevraagd, blijkt dat X inderdaad dit bedrag heeft opgegeven bij haar aangiften omzetbelasting. De minister had dan ook van deze gegevens uit moeten gaan bij het beoordelen van de aanvraag. De minister heeft dat echter niet gedaan, maar heeft nader onderzoek gedaan naar de opgegeven omzet.

De vraag die het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) moet beantwoorden, is of de minister in dit geval wel mocht afwijken van de aangifte omzetbelasting. Het CBb is van oordeel dat dat niet het geval is.

De regelgever heeft er bewust voor gekozen om voor het bepalen van de omzet aan te sluiten bij de aangiften omzetbelasting. Het is primair de taak van de minister van Financiën (de Belastingdienst) om te controleren of de aangiften overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet OB 1968 zijn gedaan. De minister heeft voorts ter zitting aangegeven dat het oordeel van de Belastingdienst over de juistheid van een aangifte omzetbelasting voor hem leidend is. Dit heeft tot gevolg dat, zolang de Belastingdienst niet tot correctie overgaat, de minister zal moeten uitgaan van de aangiften omzetbelasting. Het CBb begrijpt wel dat in sommige gevallen bij de minister twijfels kunnen ontstaan over de juistheid van een aangifte, maar hij dient zich, gelet op het voorgaande, in die gevallen te beperken tot het doen van navraag bij de Belastingdienst.

Dat de minister het niet aannemelijk vindt dat X de omzet die zij heeft opgegeven ook daadwerkelijk heeft gerealiseerd, is dus onvoldoende reden om de aanvragen af te wijzen. De beroepen zijn gegrond en het CBb vernietigt de bestreden besluiten.

Metadata

Rubriek(en)
Overig
Omzetbelasting
Belastingtijdvak
2e en 3e kwartaal 2021
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum instantie
2 augustus 2022
Rolnummer
22/464; 22/502
ECLI
ECLI:NL:CBB:2022:491
NLF-nummer
NLF 2022/1553
Aflevering
11 augustus 2022

Naar de bovenkant van de pagina