Direct naar content gaan

Gerelateerde content

  • Wet en parlementaire geschiedenis
  • Internationale regelgeving
  • Lagere regelgeving
  • Besluiten
  • Jurisprudentie(60)
  • Commentaar NLFiscaal
  • Literatuur
  • Recent(1)

Samenvatting

In deze KB-Luxzaak zijn aan een belastingplichtige ter zake van tegoeden op een bankrekening over de jaren 1990 tot en met 2000 navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake heffingsrente opgelegd. Het Hof heeft het beroep van de belastingplichtige gegrond verklaard omdat het onvoldoende bewijs aanwezig achtte om aan te nemen dat uitsluitend de belastingplichtige als houder van de rekening is aan te merken. Het heeft daarbij een vergoeding toegekend voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ter hoogte van 505 euro. Bij de vaststelling van dit bedrag is het Hof wegens bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (verder: Bpb) afgeweken van de forfaitaire regeling. Het heeft er hiertoe op gewezen dat de gemachtigde van de belastingplichtige rechtsbijstand heeft verleend aan belanghebbenden in 57 bij het Hof in dezelfde periode aanhangig gemaakte soortgelijke zaken terwijl deze gemachtigde heeft samengewerkt met een advocaat die rechtsbijstand heeft verleend in nog eens 10 zaken. De 67 zaken zijn volgens het Hof geen samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2 van het Bpb maar er is wel sprake van samenhang in de zin van dit artikel bij deelgroepen binnen die hele groep. De belastingplichtige heeft cassatieberoep ingesteld tegen het oordeel van het Hof over de proceskostenvergoeding.
De Hoge Raad overweegt dat de uitspraak aldus begrepen moet worden dat het Hof heeft geoordeeld dat in alle 67 zaken, ongeacht of daarbinnen deelgroepen kunnen worden onderscheiden, in geval van gegrondverklaring van het beroep afgeweken dient te worden van het bepaalde in artikel 2, lid 1, van het Bpb op grond van bijzondere omstandigheden, met als resultaat dat in alle zaken waarin het beroep gegrond is op uniforme wijze vergoedingen voor kosten van rechtsbijstand worden toegekend. Daarbij heeft het Hof kennelijk het oog gehad op het zeer grote aantal zaken die op veel punten een sterke inhoudelijke samenhang vertoonden, waardoor de proceshandelingen voor een zeer groot deel een uniform karakter hadden, en dus niet waren afgestemd op de bijzonderheden van de desbetreffende zaak.
Ook indien rekening wordt gehouden met de terughoudendheid die is geboden bij de toepassing van artikel 2, lid 3 van het Bpb, is het oordeel van het Hof volgens de Hoge Raad juist mede gelet op de omstandigheid dat de vergoedingen op grond van het Bpb het karakter hebben van een tegemoetkoming in de werkelijke kosten. Het cassatieberoep van de belastingplichtige wordt ongegrond verklaard.

Metadata

Rubriek(en)
Formeel belastingrecht
Belastingtijdvak
1990 - 2000
Instantie
HR
Datum instantie
8 april 2011
Rolnummer
10.00652
ECLI
ECLI:NL:HR:2011:BQ0415
entry not found in index

Naar de bovenkant van de pagina