Direct naar content gaan

Samenvatting

National Grid Indus BV (hierna: de BV) had tot 15 december 2000 haar feitelijke bestuurszetel in Nederland. Deze BV is sinds 10 juni 1996 houder van een vordering ten bedrage van 33.113.000 GBP op National Grid Company plc, een in het Verenigd Koninkrijk (VK) gevestigde vennootschap.
Na een stijging van de koers van de pond sterling ten opzichte van de Nederlandse gulden, is een niet-gerealiseerde koerswinst op deze vordering ontstaan. Op 15 december 2000 bedroeg deze koerswinst 22.128.160 NLG.
Op die datum heeft de BV haar feitelijke bestuurszetel naar het VK verplaatst. Overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de Wet op de vennootschapsbelasting (Wet Vpb) is de BV, vanwege het feit dat zij naar Nederlands recht was opgericht, in beginsel onbeperkt belastingplichtig gebleven in Nederland. Krachtens artikel 4, lid 3, van het belastingverdrag met het VK, die voorrang heeft boven het nationale recht, moest de BV na de verplaatsing van haar feitelijke bestuurszetel, evenwel als inwoner van het VK worden beschouwd. Aangezien de BV na haar zetelverplaatsing niet langer over een vaste inrichting in de zin van de overeenkomst in Nederland beschikte, kwam het heffingsrecht over de ondernemingswinst en vermogenswinsten van deze vennootschap na de zetelverplaatsing aan het VK toe.
Als gevolg van de toepassing van het belastingverdrag met het VK was de BV opgehouden in Nederland belastbare winst te genieten in de zin van artikel 16 van de Wet inkomstenbelasting 1964, zodat krachtens genoemde bepaling juncto artikel 8 van de Wet VPB een eindafrekening diende plaats te vinden over de ten tijde van de zetelverplaatsing van deze onderneming aanwezige latente meerwaarden.
De inspecteur heeft daarom besloten dat de BV onder meer direct invorderbaar diende te worden belast over de behaalde koerswinst.
Het Amsterdamse Hof twijfelt of deze directe exitheffing zich verdraagt met de vrijheid van vestiging van de EU. Daarom werden prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie.
Dit Hof heeft nu geoordeeld dat een exitheffing over de latente meerwaarden in vermogensbestanddelen van een BV die haar feitelijke bestuurszetel naar een andere lidstaat verplaatst, niet in strijd is met de vrijheid van vestiging. Daarbij heeft dan wel te gelden dat de regeling dat de verschuldigde belasting over de valutawinsten op het moment van de zetelverplaatsing onmiddellijk invorderbaar wordt, onevenredig is. De omstandigheid alleen dat een vennootschap haar zetel naar een andere lidstaat verplaatst, is niet voldoende om uit te gaan van een algemeen vermoeden van belastingfraude, aldus het Hof.

Metadata

Rubriek(en)
Vennootschapsbelasting
Europees belastingrecht
Belastingtijdvak
2000
Instantie
HvJ
Datum instantie
29 november 2011
Rolnummer
C-371/10
ECLI
ECLI:EU:C:2011:785
bwbr0002672&artikel=15c,bwbr0002672&artikel=15d,bwbr0011353&artikel=2.8&lid=2,celex32016l1164&artikel=5

Naar de bovenkant van de pagina